KPMG België-Nederland Nieuwsbrief | November 2025
Inhoud
- 1. Nederlandse Eindejaarstips 2025 KPMG Meijburg & Co
- 2. Update Pillar 2-complianceverplichtingen in België en Nederland
- 3. Hervorming van het Vlaams fiscaal gunstregime voor de overdracht van familiale vennootschappen op komst
- 4. Toekomstige wijzigingen Vlaamse erfbelasting: introductie ‘singlevermindering‘ en verhoging partnerabattement
- 5. Nederlandse btw-herzieningsregeling voor investeringsdiensten aan onroerende zaken per 1 januari 2026
- 6. Nieuwe Belgische vrijstelling op werkgeversbijdragen voor hoge lonen
- 7. Inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door schenking: Vlabel bevestigt strenge lijn van het Belgische Hof van Cassatie
- 8. Nederlandse Hoge Raad bevestigt: onvolledig vrijstellingsformulier loonbelasting voor risico van Belastingdienst
1. Nederlandse Eindejaarstips 2025 KPMG Meijburg & Co
Aan het einde van het jaar lopen diverse fiscale regelingen en faciliteiten af, terwijl nieuwe maatregelen en wijzigingen hun intrede doen. Het blijft een uitdaging om alle ontwikkelingen bij te houden.
Met de Eindejaarstips 2025 van KPMG Meijburg & Co helpen wij u inzicht te krijgen in de belangrijkste wijzigingen en beoordelen wij samen met u of het zinvol is om voor het einde van het jaar actie te ondernemen om uw fiscale positie voor de komende periode te optimaliseren.
2. Update Pillar 2-complianceverplichtingen in België en Nederland
In de november 2022-, januari 2023- en januari 2024-edities van deze nieuwsbrief informeerden we u over de stand van zaken omtrent Pillar 2 in België en Nederland. De Pillar 2-regels zijn voor grote multinationale ondernemingen (‘MNE’s’) inmiddels niet meer weg te denken en onderdeel van de dagelijkse fiscale realiteit. Bovendien komen de eerste deadlines voor de Pillar 2-compliance in België en Nederland snel dichterbij. Hieronder praten we u bij over de Pillar 2‑complianceverplichtingen en de relevante deadlines in België en Nederland.
Situatie in België
De Belgische belastingautoriteiten hebben recent aangekondigd dat de indieningstermijn voor de aangifte voor de (kwalificerende) binnenlandse bijheffing, de (Q)DMTT ((Qualified) Domestic Minimum Top-Up Tax), wordt verlengd tot 30 juni 2026. Deze administratieve tegemoetkoming zorgt ervoor dat de eerste DMTT-aangifte nu gelijktijdig kan worden ingediend met de GloBE Information Return (‘GIR’)/Top-up Tax Information Return (‘TTIR’). Dit is een welkome maatregel voor MNE’s, omdat het extra tijd biedt voor de benodigde berekeningen en het organiseren van het aangifteproces.
Op basis van de Belgische wetgeving rond minimumbelasting moest de (Q)DMTT-aangifte uiterlijk op de laatste dag van de elfde maand na afloop van het boekjaar worden ingediend. Ook indien geen top-up tax verschuldigd is, moet in België een (Q)DMTT-aangifte worden ingediend – al is de voor de aangifte vereiste informatie beperkt bij toepassing van de Transitional CbCR Safe Harbour. Voor boekjaar 2024 zou deze deadline dus 30 november 2025 zijn (indien het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar). Deze oorspronkelijke deadline lag zeven maanden voor de eerste GIR/TTIR-deadline en één maand voor de deadline van Country-by-Country Reporting (‘CbCR’).
Door de recent aangekondigde administratieve tegemoetkoming moeten alle (Q)DMTT-aangiften met een oorspronkelijke deadline voor 30 juni 2026 nu uiterlijk op die datum worden ingediend. De Belgische autoriteiten sluiten hiermee alsnog aan bij de internationale termijnen onder Pillar 2, waardoor MNE’s hun complianceverplichtingen voor verschillende rapportages gelijktijdig kunnen afhandelen.
Het uitstel komt niet onverwacht, aangezien het definitieve (Q)DMTT-aangifteformulier nog niet is gepubliceerd en het Belgische portaal voor indiening nog niet is geopend. Daarnaast ligt er een wetsvoorstel bij het Belgische parlement dat belangrijke complianceaspecten in de minimumbelastingwet moet regelen, zoals de aanstelling van een algemene vertegenwoordiger.
Voor toepassing van de Income Inclusion Rule (‘IIR’) en de Undertaxed Profits Rule (‘UTPR’) is in België verder een losse aangifte vereist, waarop het in België verschuldigde bedrag inzake de IIR-bijheffing en UTPR-bijheffing vermeld staat. De deadline daarvoor is binnen vijftien maanden (of achttien maanden voor boekjaar 2024) na afloop van het boekjaar.
Overigens geldt in België aanvullend ook een Pillar 2-registratieverplichting. MNE’s die onder de Pillar 2-regels (komen te) vallen, moeten zich registreren bij de Belgische Kruispuntbank voor Ondernemingen (‘KBO’) door indiening van een Pillar 2-registratieformulier bij de FOD Financiën. De deadline hiervoor is binnen dertig dagen na aanvang van het eerste boekjaar waarin de Pillar 2-regels van toepassing worden op de MNE.
Situatie in Nederland
Nederland heeft met de Wet minimumbelasting 2024 (Pijler 2) eveneens stappen gezet richting implementatie van de Pillar 2-regels. De Nederlandse wetgeving voorziet net als de Belgische implementatie van Pillar 2 in een QDMTT, IIR en UTPR. Voor boekjaren die starten op of na 31 december 2023 zijn de DMTT en IIR van toepassing, terwijl de UTPR een jaar later in werking treedt.
In Nederland worden zowel de DMTT, IIR als UTPR (voor de UTPR pas vanaf boekjaren 2025) in één minimumbelastingaangifte (afzonderlijk van de aangifte vennootschapsbelasting) meegenomen. De Nederlandse minimumbelastingaangifte hoeft, in tegenstelling tot de DMTT- en IIR/URTP-aangiftes in België, uitsluitend te worden ingediend wanneer in Nederland daadwerkelijk een bijheffing verschuldigd is.
De aangiftetermijn voor de Nederlandse minimumbelastingaangifte bedraagt in principe zeventien maanden na het boekjaar, met een afwijkende termijn van twintig maanden voor het eerste jaar. Nederland volgt hiermee grotendeels de EU-richtlijn en de OESO-modelregels.
Voor de GIR of de GIR-notificatie – waarin wordt aangegeven welke entiteit binnen de groep de GIR zal indienen en in welk land dit gebeurt – geldt in Nederland een indieningstermijn van vijftien maanden na afloop van het betreffende boekjaar (of achttien maanden voor het eerste rapportagejaar).
Impact en aandachtspunten
De implementatie van Pillar 2 en de bijbehorende aangifteverplichtingen betekenen een aanzienlijke uitbreiding van de compliance- en rapportageverplichtingen voor internationaal opererende ondernemingen. Hoewel de directe financiële impact voor veel bedrijven mogelijk beperkt blijft, is het van groot belang tijdig inzicht te krijgen in de administratieve en organisatorische gevolgen van de nieuwe regels.
Hoe kan KPMG (Meijburg & Co) u ondersteunen?
KPMG (Meijburg & Co) kan u ondersteunen bij alle complianceaspecten rondom Pillar 2, zowel in België en Nederland als wereldwijd. Dit omvat onder meer registratie, berekening van belastingverplichtingen en het indienen van de benodigde aangiften. Daarnaast helpen wij u graag bij het identificeren en verzamelen van relevante data en het uitvoeren van de benodigde berekeningen voor zowel de (Q)DMTT als de top-up-taxverplichtingen per jurisdictie (IIR en UTPR).
Anouk van Dinter, Naomi Merse en Dries Leurs
3. Hervorming van het Vlaams fiscaal gunstregime voor de overdracht van familiale vennootschappen op komst
Op 24 oktober 2025 keurde de Vlaamse regering ingrijpende wijzigingen aan het Vlaamse gunstregime voor de overdracht van familiale vennootschappen goed (te vergelijken met de Nederlandse bedrijfsopvolgingsregeling, de ‘BOR’).
Onder de huidige regels kunnen aandelen van familiale vennootschappen door inwoners van Vlaanderen worden geschonken aan 0% schenkbelasting of verervend aan een verlaagd tarief van 3% in rechte lijn (7% voor anderen). De wijzigingen hebben vooral tot doel om een berucht ‘achterpoortje‘ te sluiten, waarbij privaat vastgoed in een familiale vennootschap aan een gunstig fiscaal tarief kan worden overgedragen aan de volgende generatie. De voorgestelde wijzigingen hebben echter een bredere impact en leiden bovendien tot een aanzienlijke verzwaring van de formaliteiten en de procedure om het voordeel van het gunstregime te kunnen verkrijgen.
De voorgestelde wijzigingen zouden in werking treden per 1 januari 2026 en gelden voor familiebedrijven die vanaf 1 januari 2026 via schenking of erfenis worden overgedragen en waarvoor toepassing van dit Vlaams gunstregime wordt gevraagd. Wij zetten hierna de belangrijkste veranderingen voor u op een rijtje.
Residentieel vastgoed wordt uitgesloten
De voornaamste wijziging voor familiale vennootschappen in de nieuwe regeling betreft de expliciete uitsluiting van de waarde van residentieel vastgoed uit het gunstregime. Deze uitsluiting geldt zowel voor vastgoed dat rechtstreeks door de familiale vennootschap wordt aangehouden als voor vastgoed dat onrechtstreeks wordt gehouden via deelnemingen van minstens 10% in dochtervennootschappen. Daarbij wordt de volledige groepsstructuur dus in aanmerking genomen.
Op deze algemene uitsluiting zou één uitzondering gelden voor vastgoedvennootschappen die beroepsmatig residentieel vastgoed verhuren, verkopen of ontwikkelen (zoals voor projectontwikkelaars of vastgoedmakelaars). Residentieel vastgoed kan in dat geval toch onder de gunstige tarieven worden overgedragen, op voorwaarde dat i) minstens 75% van de omzet afkomstig is uit activiteiten met betrekking tot het residentieel vastgoed en ii) de familiale vennootschap zowel in de drie jaar voorafgaand aan de schenking of het overlijden als in de drie jaar na de schenking of het overlijden minstens één werknemer voltijds tewerkstelt. Het louter beheer van roerende of onroerende goederen blijft dus uitgesloten van het gunstregime.
Een waarderingsverslag wordt verplicht
Nieuw is ook dat het verplicht wordt om bij elke overdracht van een familiale vennootschap een waarderingsverslagvan een bedrijfsrevisor of gecertificeerd accountant voor te leggen aan de Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’).
In dit waarderingsverslag dient onder meer de verkoopwaarde te worden vermeld van de volle eigendom van de aandelen van de familiale vennootschap, alsook de verkoopwaarde én een gedetailleerde opsomming – inclusief kadastrale gegevens – van elk residentieel onroerend goed (met inbegrip van bouwgronden) waarop de familiale vennootschap of haar dochtervennootschappen een zakelijk recht hebben, met een bevestiging van het type zakelijke recht (bijvoorbeeld eigendom, vruchtgebruik, opstal, erfpacht). In de praktijk zal dus ook een schattingsverslag van een vastgoedexpert of makelaar nodig zijn.
Daarnaast moet de revisor of accountant in het waarderingsverslag het deel van de aandelenwaarde vermelden dat betrekking heeft op residentieel vastgoed in de familiale vennootschap of in de participatie(s) van minstens 10% van de familiale vennootschap in haar dochtervennootschap(pen). Dat deel wordt dan in mindering gebracht op de totale aandelenwaarde van de familiale vennootschap, en enkel op het restant van de aandelenwaarde zal het gunsttarief nog worden toegepast. Op het gedeelte van de aandelenwaarde dat vertegenwoordigd wordt door het residentieel vastgoed worden de normale tarieven van de schenk- of erfbelasting voor roerende goederen toegepast.
Voor schenkingen zal het waarderingsverslag uiterlijk binnen zeven dagen na de eerste werkdag volgend op de registratie van de authentieke schenkingsakte aan Vlabel moeten worden bezorgd. Er zal een verlengde termijn van zestig dagen gelden voor schenkingsakten die worden verleden tussen 1 januari 2026 en 31 maart 2026.
In geval van vererving moet het waarderingsverslag bij de aangifte nalatenschap worden gevoegd. Of dit in de praktijk haalbaar zal blijken, valt nog af te wachten.
Het voorafgaande attest wordt uitgebreid
Vandaag bestaat reeds de mogelijkheid om voorafgaand aan de schenking van aandelen in een familiale vennootschap een zogenoemd testattest aan te vragen bij Vlabel. Met dit attest kan worden bevestigd of op het moment van de aanvraag, geheel of gedeeltelijk, aan de voorwaarden voor de toepassing van het gunstregime is voldaan.
Het ontwerp van decreet breidt deze procedure vanaf 2026 uit. Vanaf dan kan het voorafgaand attest ook betrekking hebben op de waardering van de aandelen zoals vastgesteld door een bedrijfsrevisor of gecertificeerd accountant. De aanvraag moet worden ingediend binnen dertig dagen na de ‘referentiedatum’, zijnde de datum waarop de waardebepaling van de aandelen gebeurde, vermeld in het verslag van de bedrijfsrevisor of gecertificeerd accountant. Vlabel krijgt vervolgens zestig dagen om het attest af te leveren, tegenover negentig dagen onder de huidige regeling.
Binnen de erfbelasting wordt een vergelijkbare mogelijkheid ingevoerd. Erfgenamen kunnen, voorafgaand aan het indienen van de aangifte nalatenschap, een attest aanvragen dat de waarde van de aandelen bevestigt zoals vastgesteld door een bedrijfsrevisor of accountant. Deze voorafgaande waardering zal door Vlabel als bindend worden beschouwd bij de uiteindelijke berekening van de erfbelasting.
Voorwaarden tot behoud van het gunstregime
Tot slot worden ook enkele wijzigingen gemaakt naar aanleiding van recente Belgische cassatierechtspraak over de omvang van de naheffing bij het niet naleven van de voorwaarden tot behoud van het gunstregime na schenking of vererving.
Indien binnen drie jaar na de overdracht een kapitaalvermindering plaatsvindt bij een kapitaalvennootschap of het eigen vermogen daalt door uitkeringen of terugbetalingen tot onder het niveau van de inbrengen op het moment van overlijden of schenking bij een kapitaalloze vennootschap, zal alsnog schenk- of erfbelasting verschuldigd worden. Deze belasting wordt berekend op het bedrag van de (kapitaal)vermindering, in verhouding tot het aantal aandelen dat onder het gunstregime werd overgedragen ten opzichte van het totale aantal aandelen in de vennootschap.
Manon Pollet en Catho De Vriese
4. Toekomstige wijzigingen Vlaamse erfbelasting: introductie ‘singlevermindering‘ en verhoging partnerabattement
De Vlaamse regering heeft op 24 oktober 2025 een aantal belangrijke wijzigingen goedgekeurd in de Vlaamse gunstregeling voor aandelen van familiale vennootschappen in de schenk- en erfbelasting, waarover wij in het voorgaande item in deze nieuwsbrief schreven.
Tegelijk met deze wijziging wordt ook voorzien in de afschaffing van de zogenoemde vriendenerfenis via een uitdoofscenario en de invoering van een nieuwe gunstregeling in de erfbelasting: de zogenoemde singlevermindering. Tot slot wordt ook de voetvrijstelling voor vererving van roerende goederen tussen partners (‘partnerabattement’) verhoogd.
Deze wijzigingen moeten van toepassing worden op overlijdens vanaf 1 januari 2026.
De vriendenerfenis maakt plaats voor de singlevermindering
In de Vlaamse erfbelasting bestaat een regeling voor de zogenoemde vriendenerfenis. Dankzij deze maatregel kan men via een testament een of meerdere goede vrienden of verre familieleden (zoals broers, zussen of verdere verwanten) tot maximaal € 15.000 nalaten tegen een verlaagd tarief.
Op die eerste schijf wordt slechts 3% erfbelasting geheven (hetzelfde tarief dat geldt voor partners en erfgenamen in rechte lijn), in plaats van reguliere tarieven in de Vlaamse erfbelasting die oplopen van 25% tot maximaal 55%. Bij meerdere aangeduide begunstigden wordt dit voordeel, tenzij anders bepaald in het testament, evenredig verdeeld onder de aangeduide begunstigden.
De voorgestelde wijzigingen voorzien nu in een nieuwe gunstregeling voor kinderloze singles. Deze regeling zal een ruimer fiscaal voordeel bieden dan de vriendenerfenis, maar is – zoals de naam doet vermoeden – in minder situaties toepasselijk.
Met deze singlevermindering kunnen alleenstaanden zonder kinderen in hun testament een of meerdere personen aanduiden aan wie ze tot € 100.000 kunnen nalaten aan een gunstiger tarief. Zo genieten deze begunstigden van de laagste tarieven in de Vlaamse erfbelasting, die normaal enkel gelden voor partners en familie in rechte lijn (zoals ouders, kinderen en kleinkinderen), in plaats van de hogere tarieven die anders van toepassing zouden zijn.
Anders dan voor de vriendenerfenis kan de singlevermindering enkel spelen indien een erflater op het moment van overlijden voldoet aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden. De erflater heeft:
- geen partner. Dit betekent dat de erflater op de dag van overlijden niet gehuwd, niet wettelijk samenwonend en ook niet één jaar of langer ononderbroken feitelijk samenwonend mag zijn;
- geen afstammelingen of daarmee gelijkgestelde personen (kinderen, kleinkinderen, stiefkinderen, zorgkinderen, geadopteerde kinderen enzovoort);
- in een testament een of meer natuurlijke personen aangeduid die het fiscale voordeel van de singlevermindering kunnen genieten.
Wanneer aan alle voorwaarden is voldaan, kunnen de aangeduide begunstigde(n) erven aan een voordelig progressief tarief, namelijk 3% op de eerste schijf tot € 50.000 en 9% op de schijf tussen € 50.000 en € 100.000.
De schijven worden in hoofde van elke begunstigde afzonderlijk toegepast, zonder dat het totale bedrag meer mag bedragen dan € 100.000 per nalatenschap (niet per persoon). Indien men dus bijvoorbeeld € 50.000 aan twee vrienden nalaat, zal elke begunstigde 3% erfbelasting betalen.
De voorgestelde wijzigingen voorzien tegelijkertijd in een uitdoofscenario voor de vriendenerfenis. Deze regeling blijft enkel gelden als ze is opgenomen in een testament dat voor 1 januari 2026 werd opgesteld. Een testament opgesteld vanaf 1 januari 2026 waarin de vriendenerfenis is opgenomen zal fiscaal geen uitwerking meer kunnen krijgen. De singlevermindering en de vriendenerfenis kunnen ook niet samen worden toegepast op dezelfde nalatenschap. Wanneer de voorwaarden voor de beide regelingen vervuld zijn, zal enkel de singlevermindering worden toegekend.
Verhoging voetvrijstelling voor roerende goederen tussen partners
Voor de volledigheid geven we nog mee dat ook wordt beoogd om de vrijstelling van erfbelasting voor de vererving tussen partners van roerende goederen (bijvoorbeeld een geldsom, beleggingsportefeuille, juwelen) te verhogen van € 50.000 naar € 75.000. Vanaf 2026 zal dus op de eerste € 75.000 aan roerende goederen die van de echtgenoot/partner worden geërfd, geen erfbelasting verschuldigd zijn.
Deze vrijstelling geldt niet voor onroerende goederen, maar het deel van de gezinswoning dat de langstlevende echtgenoot/partner via erfenis verkrijgt, is en blijft evenwel vrijgesteld. Aan deze vrijstelling verandert niets.
Catho De Vriese, Lien Minardi en Manon Pollet
5. Nederlandse btw-herzieningsregeling voor investeringsdiensten aan onroerende zaken per 1 januari 2026
Op dit moment dient een Nederlandse btw-ondernemer het gebruik van investeringsgoederen voor btw-belaste en btw-vrijgestelde handelingen te volgen gedurende vijf (roerende zaken) of tien jaar (onroerende zaken), te rekenen vanaf het jaar van ingebruikneming. Bij wijzigingen in het gebruik moet de btw-ondernemer de eerder in aftrek gebrachte btw in beginsel herzien. Afhankelijk van de wijziging resulteert dit voor de btw-ondernemer in een te betalen dan wel een te ontvangen btw-bedrag.
Tot op heden golden geen herzieningsregels voor diensten, maar daar komt per 1 januari 2026 verandering in met betrekking tot diensten aan onroerende zaken.
Wijziging per 1 januari 2026
Met ingang van 1 januari 2026 wordt de herzieningsregeling uitgebreid naar diensten aan onroerende zaken met een minimale vergoeding van € 30.000 (exclusief btw). Te denken valt daarbij aan verbouwingen en groot onderhoud. De herzieningsperiode voor dergelijke diensten bedraagt in principe vijfjaar, te rekenen vanaf het jaar van ingebruikneming.
Achtergrond van de wijziging
De btw-herzieningsregeling voor investeringsdiensten aan onroerende zaken beoogt btw-besparende situaties tegen te gaan. Een dergelijke situatie doet zich bijvoorbeeld voor indien woningen na een kostbare investering (zoals een verbouwing of groot onderhoud) in het jaar van investering btw-belast (bijvoorbeeld via ‘short stay’) worden gebruikt. Na het jaar van investering staat de btw-aftrek onder de huidige regels in principe vast, waarna de woning zonder gevolgen voor het recht op aftrek van btw op de verbouwings- of onderhoudsdienst btw-vrijgesteld kan worden verhuurd.
Door deze diensten voortaan aan de btw-herzieningsregeling te onderwerpen, leidt dergelijk btw-vrijgesteld gebruik tot een beperking van het recht op aftrek van btw op de verbouwings- of onderhoudsdienst.
Monitoren gebruik
De wetswijziging betekent dat Nederlandse btw-ondernemers vanaf 1 januari 2026 gedurende de bovengenoemde herzieningsperiode aan het eind van elk kalenderjaar dienen te beoordelen of het gebruik van de onroerende zaak waaraan de diensten zijn verricht voor btw-belaste en btw-vrijgestelde handelingen is gewijzigd. Indien dat het geval is, dient de btw-ondernemer de eerder in aftrek gebrachte btw in beginsel te herzien.
In het jaar van ingebruikneming dient de btw-ondernemer de btw-herziening te bepalen aan de hand van het volledige bedrag aan eerder in aftrek gebrachte btw. In jaar 2 tot en met 5 is dat 20% van de per saldo aan het eind van jaar 1 in aftrek gebrachte btw.
Ingebruikname
Daarnaast is het moment van ingebruikneming van een investeringsdienst in de toelichting op de wetswijziging verduidelijkt. Het gaat daarbij om het tijdstip waarop de dienst feitelijk voor het eerst en op duurzame wijze in overeenstemming met de objectieve bestemming daarvan wordt gebruikt. Het moment van ingebruikneming van de investeringsdienst zal in de regel samenvallen met het moment waarop het afgesproken werk is voltooid en de opdrachtgever het werk heeft aanvaard.
Drempel
Voor de beoordeling of in het kader van de € 30.000-drempel sprake is van een of meerdere afzonderlijke investeringsdiensten is de contractuele werkelijkheid in principe leidend. Of de dienst voor een of meerdere onroerende zaken wordt gebruikt, is volgens de toelichting niet van belang bij deze toets.
Als bijvoorbeeld een dienst kunstmatig wordt gesplitst in losse facturen om onder het drempelbedrag te blijven, kan dit worden aangemerkt als misbruik van recht en kan alsnog sprake zijn van een investeringsdienst in de zin van de herzieningsregeling.
Menno Steijvers en Noël Lürken
6. Nieuwe Belgische vrijstelling op werkgeversbijdragen voor hoge lonen
Vanaf 1 juli 2025 is in België een belangrijke wijziging gemaakt aan de socialezekerheidsbijdragen voor werkgevers. Voortaan geldt er een vrijstelling van de basiswerkgeversbijdragen op het deel van het brutoloon van een werknemer dat per kwartaal boven de € 85.000 uitkomt. Dit bedrag is bevestigd in een recent gepubliceerd Koninklijk Besluit.
Met deze maatregel wil België aantrekkelijker worden voor hoogbetaalde kenniswerkers en het fenomeen tegengaan waarbij grootverdieners overstappen naar minder bijdragende verloningsvormen of het statuut van zelfstandige. In feite wordt hierdoor een bovengrens gesteld.
Hieronder maken we een vergelijking met Nederland en bespreken we de wijziging in meer detail.
Hoe werkt het in Nederland?
In Nederland bestaat er geen vergelijkbare vrijstelling voor hoge lonen. Nederlandse werkgevers betalen sociale premies op het loon van werknemers tot aan het maximumpremieloon, dat voor 2025 is vastgesteld op € 75.864 per jaar. Boven dit bedrag tellen lonen niet meer mee voor de berekening van de premies voor de werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
In de praktijk ontstaat daardoor ook een bovengrens aan de werkgeversbijdragen, maar via een ander systeem dan de nieuwe Belgische vrijstelling. Bovendien is de Nederlandse grens lager dan de Belgische bovengrens.
Voor wie geldt de Belgische wijziging en wat houdt die precies in?
- Toepassing
De vrijstelling geldt voor werknemers in de privésector en voor contractuele ambtenaren.
- Welke bijdragen?
Enkel de basiswerkgeversbijdragen (ongeveer 25%) vallen onder de vrijstelling. Andere werkgeversbijdragen (circa 3%) en de werknemersbijdragen (13,07%) blijven gewoon verschuldigd over het gehele brutoloon.
- Uitzonderingen
De vrijstelling geldt niet voor bepaalde looncomponenten, zoals aanvullende pensioenpremies, bedrijfswagens, mobiliteitsbudgetten, dubbel vakantiegeld, ontslagvergoedingen en winstpremies.
- Meerdere werkgevers
Bij werknemers met meerdere werkgevers wordt de grens van € 85.000 proportioneel verdeeld over de verschillende werkgevers, op basis van het aandeel van het basisloon. In Nederland geldt het maximumpremieloon per werkgever en vindt geen verdeling van een drempelbedrag over meerdere werkgevers plaats.
- Geen impact op pensioen
Het loon boven de jaarlijkse grens telt niet mee voor de opbouw van het wettelijk pensioen.
Welke looncomponenten tellen mee?
De Belgische Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (‘RSZ’) heeft verduidelijkt dat enkel looncomponenten die onder de looncodes ‘LC 1’ en ‘LC 61’ vallen, meetellen voor het bereiken van de drempel. Dit zijn onder andere het reguliere maandsalaris, overuren, eenmalige vakantiedagen voor bedienden en gewaarborgd loon.
Andere elementen, zoals de eindejaarspremie of een jaarlijkse bonus, blijven volledig onderworpen aan de werkgeversbijdragen.
Combinatie met andere bijdrageverminderingen?
De nieuwe vrijstelling kan gecombineerd worden met andere bijdrageverminderingen, zoals structurele of doelgroepverminderingen, maar niet op dezelfde looncomponenten of bedragen. Elke vermindering moet dus op een ander deel van het loon toegepast worden.
Wat moeten werkgevers nu doen?
Werkgevers doen er goed aan om, samen met hun sociaal secretariaat of payrollprovider, hun loonadministratie en payrollsystemen aan te passen. Daarnaast is het belangrijk om de impact van deze maatregel op het verloningsbeleid te evalueren, zeker voor werknemers met hoge lonen.
Jeroen Vandenbossche, Esther Schutte en Tessa Kross
7. Inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door schenking: Vlabel bevestigt strenge lijn van het Belgische Hof van Cassatie
De Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’) heeft in een recente voorafgaande beslissing van 11 augustus 2025) haar strenge standpunt bevestigd over de combinatie van een inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking door beide echtgenoten. Daarmee sluit Vlabel expliciet aan bij het arrest van het Belgische Hof van Cassatie van 25 april 2025. In dit arrest werd geoordeeld dat dergelijke opeenvolgende rechtshandelingen in principe als fiscaal misbruik kunnen worden beschouwd, tenzij de belastingplichtige overtuigende niet-fiscale motieven kan aantonen.
Feitenkader
De belastingplichtige is eigenaar van drie onroerende goederen (een woning met aanhorigheden en een garage) die zij tijdens haar huwelijk via erfenis verkreeg. Ter illustratie van het fiscale effect nemen we een gezamenlijke marktwaarde van ongeveer € 600.000. De echtgenoten wensen deze goederen te schenken aan hun zoon.
Zonder voorafgaande inbreng van dit vermogen in de huwgemeenschap behoren deze goederen volledig tot het eigen vermogen van de echtgenote. Een rechtstreekse schenking (door haar alleen aan de zoon) zou dan leiden tot de heffing van € 90.000 aan Vlaamse schenkbelasting (3% op de eerste € 150.000, 9% op de volgende € 100.000, 18% op de volgende € 200.000 en 27% op de resterende € 150.000). Door het goed eerst in te brengen in de huwgemeenschap (tegen het vast registratierecht van € 50) en vervolgens samen te schenken, treden beide echtgenoten als schenker op. Elke ouder schenkt dan de helft van het totaal (ieder € 300.000), waarop de progressieve tarieven afzonderlijk worden toegepast. De schenkbelasting bedraagt dan € 22.500 per ouder, of samen € 45.000: een belastingbesparing van € 45.000.
Argumentatie van de aanvragers
De echtgenoten vroegen een voorafgaande beslissing aan met de vraag of de beoogde verrichtingen (de inbreng gevolgd door een schenking) niet als fiscaal misbruik moesten worden beschouwd.
Zij wezen daarbij op diverse niet-fiscale motieven:
- De inbreng zou een loutere regularisatie zijn van een feitelijke situatie die al sinds 1961 bestond, waarbij beide echtgenoten investeerden in het goed.
- Zij wilden niet dat zij bij de vereffening-verdeling een vergoedingsrekening zouden moeten openen voor de door de huwgemeenschap gefinancierde kosten.
- De ouders wilden hun twee kinderen op een gelijke manier behandelen. Zonder inbreng zou de schenking aan de zoon enkel van de moeder uitgaan, terwijl de dochter een schenking van beide ouders zou ontvangen.
De aanvragers stelden verder dat de begiftigden (de kinderen) de belastingplichtigen zijn voor de schenkbelasting, maar geen inspraak hebben in de beslissing van hun ouders om hun huwelijksstelsel te wijzigen. Zij kunnen dus zelf geen fiscaal misbruik plegen.
Analyse door Vlabel
Vlabel herhaalt in deze voorafgaande beslissing het standpunt uit de fameuze ’zwarte lijst’: een inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen, onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door een schenking van dit goed door beide echtgenoten, wordt vermoed fiscaal misbruik te zijn. De argumenten van de aanvragers worden volgens Vlabel bovendien onvoldoende geacht om dit vermoeden van fiscaal misbruik te weerleggen.
Bovendien verwijst Vlabel expliciet naar het arrest van het Hof van Cassatie van 25 april 2025, waarin werd geoordeeld dat fiscaal misbruik kan worden aangenomen zelfs als de begiftigden niet bij alle rechtshandelingen betrokken waren. Het volstaat dat er sprake is van één samenhangende verrichting.
Vlabel besluit derhalve dat de inbreng van de onroerende goederen in de huwgemeenschap, gevolgd door de schenking aan de zoon, fiscaal misbruik uitmaakt. De schenking zal daarom worden belast alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden, dus alsof enkel de moeder het goed aan haar zoon heeft geschonken.
Praktische implicaties
Deze voorafgaande beslissing bevestigt dat Vlabel, ook na het arrest van 25 april 2025, haar strenge koers onverminderd voortzet. De onmiddellijke combinatie van een inbreng in de huwgemeenschap en een daaropvolgende schenking blijft een belangrijk aandachtspunt.
Dat neemt niet weg dat de techniek niet per definitie uitgesloten is. Indien tussen de inbreng en de schenking een voldoende tijdsverloop zit (in de praktijk minstens enkele jaren) en de inbreng op zichzelf burgerrechtelijk en economisch te verantwoorden is, blijft er ruimte om het risico op kwalificatie als fiscaal misbruik te beperken.
Bob Beazar en Esmee Elinck
8. Nederlandse Hoge Raad bevestigt: onvolledig vrijstellingsformulier loonbelasting voor risico van Belastingdienst
In de januari 2025-editie van deze nieuwsbrief informeerden we u over een Nederlandse procedure over een beroep op een vrijstellingsverklaring loonbelasting door een inwoner van België met een Nederlands pensioen. Onlangs heeft Hoge Raad conform de conclusie van advocaat-generaal Koopman geoordeeld dat een fout door het hanteren van een onvolledig vrijstellingsformulier loonbelasting voor pensioeninkomsten voor risico van de Nederlandse Belastingdienst komt. Als in het formulier wordt nagelaten te vragen naar de belastingheffing in het woonland (België), kan de inspecteur zich daar later niet op beroepen om alsnog belasting te heffen, ook al is dit mogelijk relevant voor de vraag of de vrijstellingsverklaring terecht is afgegeven.
Feiten
Een gepensioneerde woonde in België en ontving een Nederlands pensioen. De Nederlandse Belastingdienst had eerder voor dit pensioen een vrijstelling van inhouding van Nederlandse loonbelasting verleend, na het aanvragen van een vrijstellingsverklaring onder toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en België. Hiertoe had de belastingplichtige een standaardformulier ingevuld, dat de Nederlandse Belastingdienst heeft opgesteld.
Over de jaren 2014 tot en met 2017 legde de inspecteur alsnog navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op, met als argument dat het pensioen in België niet (voldoende) zou zijn belast, zodat Nederland het heffingsrecht zou behouden onder toepassing van het belastingverdrag dat beide landen hebben gesloten.
Na het overlijden van de belastingplichtige zette zijn erfgenaam de procedure voort. Hij stelde dat de inspecteur niet meer kon naheffen, omdat de man erop mocht vertrouwen dat Nederland definitief had afgezien van belasting, mede omdat in het vrijstellingsformulier geen vraag was opgenomen over de heffing in België. De rechtbank wees het beroep af, maar Gerechtshof ’s-Hertogenbosch gaf de erfgenaam gelijk: het vertrouwensbeginsel was geschonden.
Oordeel van de Hoge Raad
De Nederlandse staatssecretaris van Financiën stelde beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het hof, maar zonder succes. De Hoge Raad bevestigt in een recent arrest het oordeel van het hof en sluit daarbij aan bij de oordelen van de advocaat-generaal waarover wij eerder schreven.
Wanneer een vrijstellingsformulier geen vragen bevat over buitenlandse belastingheffing, komt die omissie derhalve onder omstandigheden voor risico van de Belastingdienst. De Belastingdienst kan zich in dat geval niet achteraf op het standpunt stellen dat de belastingplichtige relevante informatie had moeten verstrekken die hij niet kon geven, omdat daar niet naar is gevraagd. Ook kan de belastingplichtige niet zomaar worden verweten dat hij of zijn belastingadviseur had moeten weten dat het standpunt van de Belastingdienst mogelijk onjuist was, omdat in dit geval wel belasting werd geheven in België (zij het tegen een beperkt tarief) en er onduidelijkheid bestond over de correcte belastingheffing in België. Bovendien was het irrelevant op welke manier de pensioeninkomsten feitelijk in de Belgische belastingheffing waren betrokken, omdat volgens de advocaat-generaal en de Hoge Raad alleen relevant is hoe het pensioen in België op basis van de Belgische belastingwet in de heffing kan worden betrokken.
Voor Belgische inwoners met een Nederlands pensioen onderstreept deze uitspraak het belang van het aandragen van alle relevante feiten en omstandigheden en het correct invullen van het daartoe bestemde aanvraagformulier. Tegelijkertijd bevestigt de Hoge Raad dat een belastingplichtige niet zomaar de dupe mag worden van administratieve tekortkomingen bij de Belastingdienst.
Miguel Ikpia en Pepijn van Eijk