KPMG Belgium-Holland Desk Newsletter | Februari 2021

17 februari 2021
vlag belgie, vlag nederland

Inhoud

1. Meijburg Pro Memorie 2021

Hebt u onze Pro Memorie 2021 al gelezen? De door ons opgestelde Pro Memorie is een naslagwerk voor de administratievoering van bedrijven, instellingen en ondernemers in Nederland. De hoeveelheid en gedetailleerdheid van de informatie maken deze handzame en overzichtelijke samenvatting daarbij tot een lezenswaardig hulpmiddel.

De Pro Memorie omvat de nieuwe Nederlandse tarieven en premies voor 2021 en gaat bovendien in op de belangrijkste Nederlandse wetgeving en fiscale uitvoeringsmaatregelen voor 2021. Daarnaast zijn enkele veelgebruikte variabele gegevens opgenomen, zoals de rentetarieven van de Europese Centrale Bank (‘ECB’), de Nederlandse wettelijke, belasting- en invorderingsrente, alsmede enkele veelgebruikte valutakoersen.

Naar boven

2. Nieuwe tijdelijke btw-maatregelen in België in verband met het coronavirus

Op 17 december 2020 heeft de Belgische wetgever vanwege de coronacrisis nieuwe, maar tijdelijke, btw-maatregelen ingevoerd. Daarnaast zit ook de Europese wetgever niet stil. Hieronder zetten we de nieuw genomen Belgische btw-maatregelen kort uiteen. Bovendien zullen we aangeven of er soortgelijke (tijdelijke) maatregelen in Nederland gelden.

Mondmaskers en hydroalcoholische gels

België hanteert al een tijdje het verlaagd btw-tarief van 6% voor de invoer, de levering en de intracommunautaire verwerving van bepaalde types mondmaskers, handgels en hydroalcoholische gels. In principe liep deze tijdelijke maatregel tot 31 december 2020, maar aangezien de pandemie nog geen einde kent, heeft de Belgische wetgever besloten om de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6% voor deze mondmaskers en hydroalcoholische gels te verlengen tot 31 maart 2021. Deze maatregel is van toepassing ongeacht de hoedanigheid van de verkoper, of van de koper.

Een recent persbericht van de FOD Financiën bepaalt echter dat de invoer van mondmaskers en hydroalcoholische gels volledig vrijgesteld is van zowel invoerrechten als btw, en dat tot en met 30 april 2021. Deze maatregel heeft in ieder geval voorrang op de voormelde maatregel, die een tijdelijk verlaagd tarief van 6% toestaat.

In Nederland is de invoer van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals mondkapjes, gelaatschermen en beschermende brillen in beginsel niet vrijgesteld van de heffing van invoerrechten en btw. Onder voorwaarden kan er voor deze beschermingsmiddelen toch een vrijstelling van de heffing van invoerrechten worden verkregen wanneer zij worden ingevoerd door overheidsinstellingen, filantropische of liefdadigheidsinstellingen, hulporganisaties, ziekenhuizen, zorginstellingen of zorgverleners in het BIG-register. Deze instellingen dienen dan wel te beschikken over een vergunning van de Douane, die voor elke invoer opnieuw afgegeven wordt. In dat geval moeten de beschermingsmiddelen overigens ofwel gratis ter beschikking worden gesteld, ofwel gebruikt worden voor de persoonlijke bescherming van medewerkers van genoemde instellingen.

Voor de levering van mondkapjes vanuit ondernemers gevestigd in de Europese Unie geldt dat deze in Nederland vooralsnog tot en met 30 juni 2021 in aanmerking komt voor een nultarief.

COVID-19-vaccins en -testkits, en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek

Om COVID-19-vaccins en -testkits goedkoper te maken heeft de Europese wetgever een nieuw artikel ingevoerd dat de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid geeft een nultarief (een vrijstelling met recht op aftrek van voorbelasting) te verlenen voor leveringen van COVID-19-vaccins en medische hulpmiddelen voor COVID-19-invitrodiagnostiek, met inbegrip van diensten die daarmee nauw samenhangen. Medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek worden daarbij gedefinieerd als reagentia, kalibratiemiddelen en reageerbuisjes die aan de hand van menselijk lichaamsmateriaal worden gebruikt voor het uitvoeren van diagnostische tests. Uitsluitend medische hulpmiddelen voor COVID-19-in-vitrodiagnostiek met een ‘CE-markering’ en door de Europese Commissie of de lidstaten erkende COVID-19-vaccins komen in aanmerking voor een nultarief (en een verlaagd tarief wat betreft medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek). Een CE-markering is een markering waarmee de fabrikant aangeeft dat een hulpmiddel in overeenstemming is met alle toepasselijke eisen van de harmonisatiewetgeving van de Europese Unie die in het aanbrengen ervan voorziet.

In lijn hiermee heeft België het nultarief (0%) geïntroduceerd voor de levering, de intracommunautaire verwerving en invoer van zowel vaccins als medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek met betrekking tot het COVID-19-virus, alsook voor diensten die daarmee nauw samenhangen. De tijdelijke maatregel is van toepassing tussen 1 januari 2021 en 31 december 2022.

Nederland heeft met terugwerkende kracht vanaf 21 december 2020 tot en met – voorlopig – 30 juni 2021 een nultarief geïmplementeerd voor de levering van coronavaccins en -testkits en het inenten en testen met deze vaccins respectievelijk testkits. Door dit nultarief blijft het recht op aftrek van voorbelasting behouden. Deze maatregelen zien overigens slechts op coronavaccins en -testkits die reeds door het Europees Geneesmiddelenbureau zijn goedgekeurd.

Voor de invoer van vaccins tegen het coronavirus geldt dat deze, met toepassing van goederencode 3002 20 10, zonder invoerrechten kunnen worden ingevoerd. In beginsel is bij invoer wel 9% btw verschuldigd. Overheidsinstellingen, liefdadigheidsinstellingen en filantropische instellingen die toestemming hebben van overheidsinstantie Farmatec kunnen daarnaast een vrijstelling van de heffing van btw bij invoer verkrijgen wanneer zij vaccins tegen het coronavirus invoeren en deze na invoer gratis verstrekken aan personen in Nederland.

Afbraak en heropbouw

Om ook aannemers tegemoet te komen, heeft de Belgische wetgever een tijdelijke maatregel genomen tot verruiming van de toepassing van het verlaagde btw-tarief van 6 % voor de afbraak en heropbouw van een onroerend goed.

Meer bepaald wordt het verlaagde btw-tarief van 6 % voor de afbraak van gebouwen en de heropbouw van woningen tijdelijk uitgebreid tot het gehele Belgische grondgebied. Zowel projecten van bouwheren-natuurlijke personen als die van bouwpromotoren komen in aanmerking. Het moet gaan om woningen die gedurende vijf jaar de enige en eigen woning van de bouwheer/koper zijn en die een bewoonbare oppervlakte hebben van maximum 200 vierkante meter. Eind december 2020 publiceerde de FOD Financiën tevens een FAQ over de uitbreiding van het verlaagd tarief, waarin zij bepaalde punten uitklaart en verduidelijkt.

Ook deze tijdelijke maatregel loopt van 1 januari 2021 tot 31 december 2022. De nieuwe regeling voor afbraak en heropbouw komt bovenop de bestaande regeling voor de 32 centrumsteden. In die centrumsteden kan dan ook van beide regelingen gebruik worden gemaakt tijdens de looptijd van de nieuwe maatregel. Nederland kent een dergelijke maatregel vooralsnog niet.

Chiara Saenen, Gladys Cristiaensen en Noël Lürken

Naar boven

3. Verruiming coronasteun in verband met verlengde lockdown in Nederland

De lockdowns in Nederland en België duren vooralsnog voort. In dat kader heeft het Nederlandse kabinet op 21 januari 2021 bekendgemaakt de reeds bestaande coronasteunmaatregelen te verruimen. Het huidige (derde) steunpakket is al sinds 1 oktober 2020 van toepassing en is reeds eerder verruimd op 14 december 2020. Met de verruiming van 14 december 2020 werden de oorspronkelijke steunmaatregelen verlengd of de afbouw hiervan uitgesteld. De verruiming van 21 januari 2021 zorgt voor verdere verlenging, versoepeling of uitbreiding van de maatregelen.

De verruiming omvat onder meer de volgende maatregelen:

  • verlenging mogelijkheid tot bijzonder uitstel van betaling van belasting;
  • mogelijkheid tot verlaging van het in aanmerking te nemen gebruikelijk loon voor directeur-grootaandeelhouders in 2021;
  • verlenging van de maatregel tot doorbetaling van onbelaste vaste reiskostenvergoedingen, verhoging van de vrije ruimte onder de werkkostenregeling en aankondiging van een onderzoek naar onbelaste thuiswerkvergoedingen;
  • verhoging van het subsidiepercentage voor de NOW-regeling (Tijdelijke noodmaatregel ter behoud van werkgelegenheid) en (voorlopig) schrappen van de afbouw van deze subsidie (zie onze geüpdatete NOW-tranchevergelijking);
  • schrapping van het afbouwen en een stevige uitbreiding van de TVL-regeling (Tegemoetkoming vaste lasten mkb);
  • introductie van een startersregeling voor starters tussen 1 januari en 30 juni 2020, die is gebaseerd op de TVL-regeling;
  • schrapping van de aangekondigde vermogenstoets onder de vierde tranche van de Tozo-regeling (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers).

Voor meer informatie over deze en andere (verruimde) Nederlandse maatregelen, verwijzen wij graag naar dit artikel.

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

4. Nieuwe jaarlijkse Belgische taks op effectenrekeningen: tweede keer, goede keer?

Met een wetsontwerp voor een nieuwe ‘jaarlijkse taks op de effectenrekeningen’ (5 januari 2021) schrijft de Belgische regering een nieuw hoofdstuk in haar moeizame queeste naar een extra bijdrage van de ‘grotere vermogens’. Van zodra de nieuwe wet in werking treedt, zal voor iedere effectenrekening met een gemiddelde waarde van meer dan € 1.000.000 jaarlijks een taks verschuldigd zijn van 0,15% op de gehele waarde van de rekening, ongeacht wie de rekeninghouder is (dus zowel voor natuurlijke personen, vennootschappen als verenigingen). De regering tracht hierbij om de valkuilen die voor de ‘oude effectentaks’ fataal waren (zie onder meer de november 2019-editie van deze nieuwsbrief), te vermijden, al valt af te wachten of de nieuwe taks een toetsing door het Grondwettelijk Hof deze keer wel zal doorstaan. In dit artikel vindt u alvast een beknopt en provisoir overzicht (de wet moet nog worden goedgekeurd in het Parlement).

Voor welke effectenrekeningen?

De taks viseert in principe alle effectenrekeningen met een gemiddelde waarde hoger dan € 1.000.000, gemeten gedurende de referentieperiode (het belastbaar tijdperk).

Voor Belgisch fiscaal inwoners – zijnde natuurlijke personen onderworpen aan de Belgische personenbelasting en rechtspersonen onderworpen aan de Belgische vennootschapsbelasting of rechtspersonenbelasting – is de taks van toepassing op zowel Belgische als buitenlandse effectenrekeningen. Voor niet-inwoners daarentegen treft de taks enkel effectenrekeningen aangehouden bij een Belgisch tussenpersoon. België kan buitenlandse effectenrekeningen van niet-inwoners omwille van het internationaal territorialiteitsbeginsel immers niet belasten.

Belangrijk is dat voor niet-inwoners ook rekening moet worden gehouden met verdragen ter voorkoming van dubbele belasting (‘dubbelbelastingverdragen’). Sommige van de door België gesloten verdragen voorzien namelijk dat België geen belastingen mag heffen op vermogen van niet-inwoners (dat niet toebehoort tot een vaste inrichting of vaste basis in België).

Fiscaal inwoners van Nederland met een effectenrekening bij een Belgische tussenpersoon (bijvoorbeeld een Belgische bank) moeten niet wakker liggen van de nieuwe taks. Zij kunnen terugvallen op artikel 22, paragraaf 4 van het Belgisch-Nederlandse dubbelbelastingverdrag, dat bepaalt dat vermogensbestanddelen (zoals effecten op effectenrekeningen) van Nederlandse inwoners uitsluitend in Nederland (woonstaat) mogen worden belast. In principe zal de Belgische bank dan dus geen taks hoeven in te houden.

Voor natuurlijke personen, vennootschappen, verenigingen en oprichters ‘Kaaimantaksconstructie’

Zoals gezegd, worden in regel alle effectenrekeningen geviseerd, ongeacht of de rekeninghouder een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vereniging is. Ook het aantal rekeninghouders speelt geen rol. Een rekening van meer dan € 1.000.000 is dus in principe altijd belastbaar, ook al zijn er bijvoorbeeld drie rekeninghouders. Bij de oude effectentaks was er in dat geval mogelijks geen belasting verschuldigd als men per rekeninghouder onder de drempel bleef. Dit kadert in de nieuwe aanpak van de regering: niet de rekeninghouder maar de rekening zelf wordt geviseerd.

Dit betekent voorts dat – in tegenstelling tot de oude effectentaks – ook effectenrekeningen van vennootschappen (inclusief maatschappen) en (feitelijke) verenigingen geviseerd worden.

Verder zijn effectenrekeningen die worden aangehouden door een natuurlijke persoon via een zogenaamde Kaaimantaksconstructie eveneens belastbaar. Van een Kaaimantaksconstructie is sprake bij welbepaalde laagbelaste buitenlandse constructies, waaronder potentieel ook structuren met daarin een Nederlandse stichting administratiekantoor (‘STAK’).

Er wordt momenteel, kort gesteld, enkel een vrijstelling voorzien voor effectenrekeningen die worden aangehouden voor eigen rekening door welbepaalde financiële ondernemingen.

Belastbare basis en tarief

Om de gemiddelde waarde van de effectenrekening te bepalen, moet rekening worden gehouden met alle financiële instrumenten die op de effectenrekening staan, alsook de geldmiddelen (een geldsaldo).

Tijdens de referentieperiode (het belastbaar tijdperk), die in normale omstandigheden twaalf maanden duurt en loopt van 1 oktober tot en met 30 september van het betreffende kalenderjaar, moet de waarde van de effectenrekening worden bepaald op vier referentietijdstippen: 31 december van het voorgaande kalenderjaar, alsmede op 31 maart , 30 juni en 30 september van het betreffende kalenderjaar.

Merk op: de referentieperiode kan ook korter zijn als de enige titularis van de (Belgische) effectenrekening bijvoorbeeld verhuist van België naar Nederland. Hierdoor verliest België immers haar heffingsbevoegdheid (zie bovenstaand) en zal er een ‘eindafrekening’ plaatsvinden. De verschuldigde taks bedraagt dan 0,15% van de gemiddelde waarde.

In principe bevrijdende inhouding door Belgische bank of tussenpersoon

Belgische tussenpersonen moeten verplicht de taks (automatisch) inhouden, aangeven en doorstorten aan de Belgische schatkist als de gemiddelde waarde van een belastbare effectenrekening de minimumdrempel van € 1.000.000 overschrijdt. Dus voor Belgische effectenrekeningen hoeft de Belgische of buitenlandse rekeninghouder in principe zelf niets te doen.

Wanneer zelf aangifte en betaling?

Buitenlandse tussenpersonen zijn, in tegenstelling tot Belgische tussenpersonen, niet verplicht om de taks in te houden en aan te geven (de Belgische wetgever kan dat niet afdwingen). Dus als de (buitenlandse) tussenpersoon de taks zelf niet aangeeft en betaalt voor zijn klanten – hij zou dat evenwel ‘vrijwillig’ kunnen doen op vraag van de klant of als onderdeel van zijn commerciële dienstverlening – dan moet de belegger (de rekeninghouder) de verschuldigde taks zelf aangeven en betalen. De aangifte zal dan in de regel elektronisch moeten worden ingediend via MyMinfin (het betreft een afzonderlijke aangifte), uiterlijk binnen dezelfde termijn als voor een aangifte in de Belgische personenbelasting. In voorkomend geval zou de taks steeds moeten worden betaald uiterlijk op 31 augustus van het jaar volgend op het einde van de referentieperiode. Voor een normale referentieperiode eindigend op 30 september 2021 is dat uiterlijk op 31 augustus 2022.

Ontsnappingsroutes en (algemene) antimisbruikbepaling

Er zijn op het eerste zicht een aantal evidente ontsnappingsroutes. Zo zijn aandelen op naam (die niet op een effectenrekening staan) niet belastbaar, omdat deze niet meetellen voor de gemiddelde waarde. Ook zou men de effecten op een belastbare effectenrekening van meer dan € 1.000.000 kunnen spreiden over twee effectenrekeningen, of zou een niet-inwoner zijn Belgische effectenrekening kunnen overbrengen naar het buitenland. De nieuwe taks gaat echter gepaard met een verregaande (algemene) antimisbruikbepaling om verrichtingen die gericht zijn op het ontwijken van de taks tegen te gaan. Het zal dus niet evident zijn om aan de taks te ontsnappen.

Grondwettig?

De eerdere poging om een Belgische taks op effectenrekeningen in te voeren strandde bij het Grondwettelijk Hof. In het licht van de doelstelling van de voormalige wetgeving – grote vermogens meer doen bijdragen – leidde de taks om verscheidene redenen tot een ongelijke behandeling. Een van deze redenen was bijvoorbeeld de zeer selectieve afbakening van het begrip ‘belastbare financiële instrumenten’, waardoor onder andere gestructureerde producten zonder kapitaalgarantie en derivaten zoals opties, futures en swaps aan de taks ontsnapten. De grondwettelijke tekortkomingen van de vorige variant van de effectentaks worden bij de nieuwe zo goed als mogelijk weggewerkt.

Toch heeft de Belgische Raad van State in haar advies van 9 december 2020 omtrent het voorontwerp van wet een aantal bezorgdheden geuit, onder andere omdat het toepassingsgebied van de nieuwe antimisbruikbepaling, ondanks menig voorbeeld in de Memorie van Toelichting, troebel lijkt. Ook al probeert de wetgever een oplossing te vinden voor deze bezorgdheden, valt het af te wachten of de nieuwe jaarlijkse taks op de effectenrekeningen een toets door het Grondwettelijk Hof zal doorstaan.

Wordt ongetwijfeld vervolgd…

Dries Leurs en Kevin Hellinckx

Naar boven

5. Arbeidsmigratie vanuit het Verenigd Koninkrijk naar België of Nederland na de Brexit

Op 1 januari 2021 liep de overgangsperiode na het verlaten van de Europese Unie (‘EU’) door het Verenigd Koninkrijk af en sindsdien kent de Brexit daadwerkelijk allerlei verstrekkende gevolgen. Dit markeerde een einde aan bijna vijftig jaar vrij verkeer van personen en diensten tussen het Verenigd Koninkrijk (‘VK’) en België of Nederland. Bovendien heeft de Brexit een onmiddellijke impact op de internationale mobiliteit van werknemers. In dit stuk informeren wij u graag over de vereisten op het vlak van arbeidsmigratie voor burgers van het VK die in Nederland of België (wensen te) werken. Op de aspecten ten aanzien van sociale zekerheid na de Brexit gaan wij elders in deze nieuwsbrief in.

In de eerste plaats kan een onderscheid gemaakt worden tussen de situaties die bestonden voor 1 januari 2021 enerzijds en de ‘nieuwe’ situaties anderzijds. Vervolgens kan per situatie een onderscheid worden gemaakt voor wat betreft het type internationaal mobiele werknemer. We focussen op de vaste verblijfhouder, de grensarbeider en de occasionele zakenreiziger.

Situaties die bestonden voor en die voortduren na 1 januari 2021

Britten die in België en Nederland woonden voor 1 januari 2021 kunnen hier blijven wonen en werken. In principe hebben zij reeds een geldige verblijfstitel in handen.

Britten woonachtig in België moeten hun huidige Belgische verblijfstitel als EU-burger, die in ieder geval slechts geldig zal blijven tot uiterlijk 31 maart 2022, omruilen voor een M-kaart. Zij worden hiervan op de hoogte gebracht door de gemeente waar zij wonen, uiterlijk op 31 december 2021.

Het begrip ‘grensarbeid’ wordt ruim geïnterpreteerd in de Belgische regelgeving inzake de Brexit en omvat nagenoeg alle Britten die een economische activiteit uitoefenen in een Europese lidstaat waar zij niet wonen. Britten die in België werken maar er niet wonen hadden, indien hun activiteit aanving voor 1 januari 2021, in principe al een document (‘bijlage 15’ voor grensarbeiders) in handen. Deze kunnen zij omruilen voor een N-kaart. Indien zij niet reeds in het bezit zijn van een bijlage 15, zullen zij op een andere manier moeten aantonen dat zij voor de breukdatum als grensarbeider kwalificeerden en is er geen garantie dat zij de N-kaart zullen bekomen.

Hoewel het uitgangspunt hetzelfde is, is de uitvoering in Nederland toch net anders. Personen die voor 1 januari 2021 inwoner zijn geworden van Nederland (en zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen) kunnen tot 1 juli 2021 een verblijfsvergunning aanvragen onder het terugtrekkingsakkoord. Diegenen die minder dan vijf jaar in Nederland verbleven krijgen een tijdelijke vergunning voor vijf jaar, personen die al langer in Nederland verbleven ontvangen een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Deze is elke tien jaar hernieuwbaar.

Nederland heeft ervoor gekozen om de regeling voor grensarbeid tussen het VK en Nederland zeer beperkt te definiëren. Alleen bestaande Britse grensarbeiders met een Nederlandse werkgever kunnen aanspraak maken op een document voor grensarbeiders. Gedetacheerden zijn hiermee expliciet buitengesloten. Alhoewel de kritiek groot is en de berichtgeving ambigue, lijken de autoriteiten vooralsnog niet op dit strikte standpunt terug te komen.

Zowel in België als in Nederland zijn ook geen bijzondere regels voorzien voor zakenreizigers, zij krijgen dezelfde behandeling als andere niet-EU-onderdanen. Er zijn slechts beperkt werkzaamheden mogelijk waarvoor geen werkvergunning is vereist.

Situaties die aanvangen vanaf 1 januari 2021

Britten die na de Brexit langdurig in België wensen te gaan verblijven moeten hiervoor de gepaste verblijfstitels bekomen. Dit zal veelal verbonden zijn aan een specifiek statuut (bijvoorbeeld als arbeidsmigrant of gezinshereniger). De werkgever van de arbeidsmigrant uit het VK zal een procedure voor een gecombineerde vergunning (‘Single Permit’) voor arbeid en verblijf dienen te initiëren bij de bevoegde overheden, alvorens de arbeidsmigrant in België kan werken en hij zich er kan vestigen. Voor zelfstandigen is een beroepskaart en verblijfstitel noodzakelijk.

Voor grensarbeiders moet de werkgever een ‘arbeidskaart B’ bekomen, wederom vooraf aan de tewerkstelling in België. De burger van het VK moet bijkomend zelf een bijlage 15 bekomen bij de gemeente waar hij werkt.

Ook Britten die pas na 1 januari 2021 naar Nederland komen om zich hier te vestigen hebben hiervoor een specifiek doel nodig, denk bijvoorbeeld aan studie, familie of arbeid. Voor arbeid moet hierbij worden teruggevallen op bestaande regelingen voor derdelanders, zoals de kennismigrantenregeling, ICT-richtlijn, ‘blauwe kaart’ of de uitzonderingscategorieën voor werkvergunningen. De procedure wordt door de Nederlandse referent (veelal de werkgever) opgestart voor aankomst in Nederland. Inschrijving bij de gemeente vormt een verplicht onderdeel van het traject.

Voor Britten die niet in Nederland gaan wonen maar hier regelmatig zijn om te werken is een werkvergunning nodig. Nederland kent een werkvergunning voor grensarbeiders, maar deze is alleen van toepassing indien men woonachtig is binnen de EU. De meeste Britten kunnen daar dus geen aanspraak op maken, tenzij ze bijvoorbeeld in België of Duitsland (binnen de EU) wonen. Een andere optie is bijvoorbeeld een werkvergunning voor overplaatsing binnen concernverband, die vaak ook voor een langere periode wordt afgegeven. Hier is wel van belang dat het verblijf binnen de maximale toegestane 90 dagen binnen een referentieperiode van 180 dagen blijft.

Britten die een zakenreis ondernemen naar Nederland of België zullen voor elke zakenreis afzonderlijk een analyse van de vereiste reis- en werkdocumenten moeten maken en waar nodig tijdig de aanvraag starten. Het type activiteit en de duurtijd van de reis zijn hier de bepalende factoren.

Conclusie

De grootste verandering is ongetwijfeld dat Britten na 1 januari 2021 geen vrij verkeer van personen, goederen en diensten meer genieten. Voor de Britten die zich in de EU hebben gevestigd is het recht om te werken in principe beperkt tot het EU-land van hun verblijfstitel en/of werkvergunning. Beperkte vormen van intra-EU-werkzaamheden zouden wel mogelijk kunnen zijn op basis van verscheidene regelingen. Dit zou dan echter van geval tot geval moeten worden onderzocht.

Het is duidelijk dat de Brexit voor de vereiste migratieformaliteiten een belangrijke impact heeft op Britten. Werkgevers die arbeidsmigranten uit het VK in Nederland en België wensen tewerk te stellen, moeten tijdig de nodige stappen ondernemen om dit mogelijk te maken. Onze gespecialiseerde immigratieteams in Nederland en België kunnen u hierin adviseren en bijstaan.

Jeroen Vandenbossche, Annelieke Beversluis en Heleen Snieders

Naar boven

6. Impact Brexit op sociale zekerheid in België en Nederland

Eind 2020 hebben het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie (EU) een ‘trade and cooperation agreement’ gesloten (‘de deal’). Op 1 januari 2021 is de deal voorlopig in werking getreden. In dit artikel gaan we in op de impact van de deal op het gebied van sociale zekerheid, waarbij we ons beperken tot een aantal in het oog springende bevindingen voor de relatie tussen België, Nederland en het Verenigd Koninkrijk (‘VK’).

De deal

Vooraf dient opgemerkt te worden dat de deal per 1 januari 2021 voorlopig in werking is getreden. Het VK en de EU-lidstaten moeten de deal ratificeren, waarna het Europees Parlement zijn goedkeuring dient te geven. Als laatste stap moet de Europese Raad de deal aannemen. Pas dan is de deal definitief in werking getreden.

Daarnaast is (nog) niet op alle onderdelen voorzien in een (volwaardige) toelichting. Met andere woorden: een uitleg over het doel en de strekking van de artikelen ontbreekt. Op basis van de integrale Engelse tekst dient de praktijk termen te interpreteren – die niet altijd evident zijn – en een positie in te nemen.

Coördinatie sociale zekerheid: aandachtspunten

Het gaat voor nu te ver om het gehele ‘Protocol on social security coordination’ te bespreken, maar van belang is dat de reikwijdte van de deal voor sociale zekerheid beperkter is dan onder EU-Verordening 883/2004. Dit kan een nadelige impact hebben op de socialezekerheidspositie van medewerkers, afhankelijk van hun persoonlijke situatie.

Overgangsrecht bestaande gevallen

Op basis van de afspraken gemaakt in het terugtrekkingsakkoord benoemen wij graag dat wanneer medewerkers gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer voor 31 december 2020, EU-Verordening 883/2004 geheel of gedeeltelijk van toepassing blijft. Dit geldt in ieder geval voor zover de situatie niet wordt onderbroken. Indien A1-verklaringen zijn afgegeven met een einddatum na 31 december 2020, dan blijven deze derhalve gelden.

Zodra een bestaande situatie echter wordt onderbroken, komt het overgangsrecht te vervallen. In een dergelijk geval dient de socialezekerheidspositie op basis van de deal opnieuw te worden bepaald. Wij merken op dat een onderbreking als zodanig niet is gedefinieerd, wat in de praktijk de nodige vraagtekens op zal roepen.

Hoofdregel: sociaal verzekerd in het werkland (Nederland en België)

De hoofdregel in de deal wijkt niet af van de hoofdregel zoals opgenomen in EU-Verordening 883/2004. Medewerkers zijn sociaal verzekerd in het land waar de activiteiten worden verricht, tenzij anders bepaald in de deal.

Reikwijdte: ‘family benefits’/‘health care’

Family benefits (Nederland)

Zoals hierboven al aangegeven, is de reikwijdte van de deal beperkter dan onder EU-Verordening 883/2004. Family benefits vallen niet onder de deal. In de bijlagen bij de deal heeft Nederland hier geen voorbehoud gemaakt, wat betekent dat bijvoorbeeld de Nederlandse kinderbijslag niet onder de deal valt. Een gevolg kan zijn dat een medewerker geen recht meer heeft op kinderbijslag.

Family benefits (België)

België heeft evenmin een voorbehoud gemaakt over kinderbijslag. De impact van de afwezigheid van de coördinatie van family benefits in de deal is dat er geen voorrangsregels meer zijn die de toepasselijke rechtsregels aanduiden. Men dient dus volgens nationaal recht na te gaan of er al dan niet een recht op gezinsbijslag bestaat. Dit moet afzonderlijk per situatie worden beoordeeld en zal veelal afhankelijk zijn van de woonplaats van de kinderen.

Het wegvallen van coördinatie over kinderbijslag is in de praktijk niet per se nadelig. Er zal immers doorgaans sneller een beslissing genomen kunnen worden, wat tot meer rechtszekerheid leidt.

Health care (Nederland)

Tevens is het onduidelijk of de Nederlandse Zorgverzekeringswet onder de reikwijdte van de deal valt. In de deal wordt gesproken over ‘sickness benefits’ en is expliciet aangegeven dat het protocol geen betrekking heeft op ‘social and medical assistance’. In de bijlage heeft Nederland wel aangegeven dat wanneer een medewerker recht heeft op sickness benefits die voortvloeien uit de Zorgverzekeringswet, er sprake moet zijn van Nederlandse verzekeringsplicht onder de Zorgverzekeringswet.

Valt de Wet langdurige zorg onder sickness benefits, waardoor de Zorgverzekeringswet wellicht alsnog wordt meegezogen onder de reikwijdte van de deal? Zoals hierboven al aangegeven ontbreekt een toelichting in dezen. De vraag of de Zorgverzekeringswet onder de reikwijdte valt, is voor de Nederlandse autoriteiten dan ook niet geheel duidelijk. Zij beraden zich momenteel op een standpunt hieromtrent.

Op basis van de huidige stand van zaken zijn de medewerker en zijn familie voor gezondheidszorg in principe verzekerd in de woonstaat, ook al is de medewerker verplicht sociaal verzekerd in de werkstaat. Praktisch kan dit betekenen dat wanneer een inwoner van Nederland werkt voor een werkgever in het VK en op basis van de deal in het VK sociaal verzekerd is, de VK-werkgever zich in Nederland dient te registreren, enkel voor de afdracht van de (inkomensafhankelijke) werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet. Al met al is dit zeer omslachtig.

Health care (België)

Zoals hierboven aangegeven handhaaft de deal het principe dat personen die verblijven in een ander land dan het bevoegde land, kunnen genieten van geneeskundige verzorging volgens de standaarden en tarieven van de wetgeving van dat woonland. Het is nog niet duidelijk of de Belg die vanuit België naar het VK wordt gedetacheerd een ‘S1’ of soortgelijk document nodig heeft om zich in het VK aan te sluiten. De verwachting is wel dat een soortgelijk document als de S1 zal nodig zijn om het recht op geneeskundige verzorging te vrijwaren.

Voor een persoon zonder vaste verblijfsplaats in België blijft eveneens het principe gelden dat noodzakelijke zorgverlening zal worden verstrekt in het land van verblijf, zoals dat geldt voor de eigen onderdanen. De deal vermeldt uitdrukkelijk dat hiertoe de nodige documenten moeten worden overlegd. Hiervoor zal men gebruik kunnen maken van de Europese Ziekteverzekeringskaart (of het Voorlopig Vervangingsbewijs) dat men van de Belgische zorgverzekeraar kan bekomen.

In de deal vallen invaliditeitsuitkeringen (en werkloosheidsuitkeringen) evenwel niet langer onder het principe van exporteerbaarheid. Hierdoor krijgt men, als men recht heeft op een uitkering van het ene land, dit recht ook wanneer men in een ander land woont (zonder enige inkorting).

Uitzending: maximaal 24 maanden (Nederland en België)

Een medewerker die door zijn werkgever wordt uitgezonden kan maximaal 24 maanden sociaal verzekerd blijven in het land van herkomst. Deze coördinatieregel lijkt niet af te wijken van EU-Verordening 883/2004. De lidstaten hebben echter de keuze om deze bepaling wel of niet toe te passen (‘opting in’). Deze keuze moest voor 31 januari 2021 bekend worden gemaakt aan de Europese Commissie. Wij hebben begrepen dat alle Europese lidstaten inmiddels besloten hebben de bepaling toe te passen.

Op basis van het overlegartikel in EU-Verordening 883/2004 kan de periode van 24 maanden worden verlengd naar maximaal 60 maanden. Door het ontbreken van een overlegartikel (zie verderop) is dit onder de deal helaas niet mogelijk.

Gelijktijdig werken in het VK en een EU-lidstaat (Nederland en België)

Indien een medewerker een substantieel gedeelte (25%) van zijn activiteiten in de komende twaalf maanden verricht in het woonland, dan is de medewerker verzekerd in het woonland. De beoordeling vindt in principe dus per twaalfmaandsperiode plaats. Indien geen substantieel gedeelte van de activiteiten in het woonland wordt uitgevoerd, dan is de medewerker sociaal verzekerd in het land waar de werkgever is gevestigd.

Ontbreken overlegartikel (Nederland en België)

Een belangrijke afwijking ten opzichte van EU-Verordening 883/2004 is het ontbreken van het overlegartikel. Een toelichting waarom geen overlegartikel is opgenomen ontbreekt. Feit is dat het ontbreken van een overlegartikel voor de praktijk een ‘loss’ is ten opzichte van de pre-Brexit-situatie. Het overlegartikel werd immers onder andere gebruikt bij uitzendingen naar het VK die langer dan 24 maanden duurden. Maar denk hierbij ook aan situaties waarin een socialezekerheidspositie praktisch onjuist is uitgevoerd. In een dergelijk geval werd het overlegartikel gebruikt om de bestaande situatie naar het verleden te regulariseren.

Tot slot: belangen voor de praktijk

Het moge duidelijk zijn dat de praktische toepassing van de huidige deal op het gebied van sociale zekerheid nog een aantal vragen oproept. Het is zodoende raadzaam om, indien u een nieuwe tewerkstelling of een uitzending start in het VK, de Sociale Verzekeringsbank (NL) of de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (BE) hiervan op de hoogte te stellen door middel van het aanvragen van een verklaring van toepasselijke sociale zekerheid (‘A1-verklaring’). De bevoegde autoriteiten zullen dan een beslissing nemen, die in principe bindend is en u zekerheid verschaft omtrent de socialezekerheidspositie van uw medewerker.

Jeroen Vandenbossche, Maxim Ruysschaert, Robert-Jan de Wit en Ruud Hoevenaar

Naar boven

7. Nieuwe Europese btw-regels voor e-commerce met ingang van 1 juli 2021

Als gevolg van een verandering in de Europese wetgeving wijzigen met ingang van 1 juli 2021 de btw-regels voor afstandsverkopen vanuit België en Nederland aan particulieren. De nieuwe regels zullen gelden in de gehele Europese Unie (‘EU’).

Op dit moment moet u slechts btw afdragen in de lidstaat van uw afnemer als u een drempelbedrag overschrijdt. Indien u onder de drempel blijft, is btw verschuldigd in uw vestigingsland. De drempel bedraagt momenteel minimaal € 35.000 en maximaal € 100.000, afhankelijk van de lidstaat van uw afnemers. Dat betekent dat u zich pas vanaf overschrijding van deze drempel in een andere lidstaat dan uw vestigingsland hoeft te registreren.

Met ingang van 1 juli 2021 is het drempelbedrag niet langer afhankelijk van de lidstaat waarin uw afnemers gevestigd zijn. In plaats daarvan komt er één drempelbedrag voor de gehele EU van € 10.000. Hierbinnen vallen voortaan zowel afstandsverkopen alsook elektronische, telecommunicatie- en omroepdiensten (‘ETO-diensten’) verricht voor niet-ondernemers. Van elektronische diensten is onder meer sprake wanneer u langs digitale weg software, e-books of advertentieruimte op een website aanbiedt. Wanneer het totaal van afstandsverkopen en ETO-diensten die u voor afnemers in een andere lidstaat verricht meer bedraagt dan € 10.000 zou u zich in principe dus moeten registreren in de lidstaat van uw afnemers. Een dergelijke situatie brengt echter onredelijke administratieve gevolgen met zich mee.

Om die reden kunnen ondernemers in de gehele EU vanaf 1 juli 2021 gebruikmaken van het zogeheten eenloketsysteem (‘one stop shop’) voor goederen en diensten. Btw die u ter zake van afstandsverkopen en ETO-diensten in de lidstaten van uw afnemers verschuldigd bent, kunt u daarmee in uw eigen vestigingsland aangeven en afdragen. In Nederland dient u daartoe eens per kwartaal een btw-melding in bij de Belastingdienst, waarbij u aangeeft hoeveel btw u per lidstaat bent verschuldigd. De Belastingdienst zorgt er vervolgens voor dat de afgedragen btw bij de juiste lidstaat terechtkomt. In België zal een vergelijkbare regeling gaan gelden.

Levert u goederen die afkomstig zijn uit niet-EU-landen door aan particuliere afnemers in andere EU-lidstaten? Ook dan verandert het een en ander. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer u goederen uit China invoert in Nederland en deze vervolgens levert aan een particuliere afnemer in Duitsland. Waar goederen van geringe waarde (maximaal € 22) nu nog vrijgesteld zijn van btw bij invoer, is over de invoer van deze goederen vanaf 1 juli 2021 wel btw verschuldigd. Er gaat echter een vereenvoudiging gelden voor goederen met een intrinsieke waarde van maximaal € 150 die na invoer doorverkocht worden aan particulieren in andere EU-lidstaten. Daarmee kan onder voorwaarden vrijstelling van de btw bij invoer verkregen worden en zijn de leveringen slechts onderworpen aan btw in het land van uw afnemers. Dit voorkomt het betalen en daarna terug moeten claimen van btw bij invoer.

Camille Corten en Noël Lürken

Naar boven

8. Fiscale gevolgen particulier kunstbezit in Vlaanderen en Nederland

Binnen estateplanning draait het om de overdracht van uw vermogen naar de volgende generatie(s), tegen een aanvaardbaar belastingtarief. Een dergelijk proces heeft betrekking op uw gehele vermogen, en dus ook op een kunstcollectie. Kunstbezit wordt in België en Nederland met verschillende fiscale faciliteiten gestimuleerd. Een goede vormgeving van kunstbezit kan dus (flinke) fiscale voordelen opleveren. In deze bijdrage besteden wij daarom aandacht aan de fiscale aspecten van particulier kunstbezit in zowel Vlaanderen als Nederland.

Kunstbezit in het algemeen

België

Het loutere bezit van kunstobjecten door een particuliere kunstverzamelaar is in België vrijgesteld van belastingheffing. Kunstvoorwerpen die ter decoratie van een woning worden gebruikt, leveren immers geen direct economisch voordeel op. Evenmin hoeven deze kunstobjecten te worden gerapporteerd in de aangifte Belgische personenbelasting. Maar wanneer is kunstbezit dan wel belastbaar?

Zodra u als particuliere verzamelaar een kunstobject uit uw collectie verhuurt, is de opbrengst hiervan wel belastbaar. De netto-opbrengst (dat wil zeggen: het brutobedrag verminderd met de kosten die gedragen zijn om die inkomsten te verkrijgen of te behouden, zoals schattingskosten, restauratiekosten en verzekeringskosten) dient in dat geval te worden gerapporteerd onder code 1156-08 van uw aangifte. Het toepasselijke belastingtarief bedraagt dan 30% (te vermeerderen met gemeentebelasting).

Nederland

Wanneer u in Nederland kunstobjecten in privé bezit, dan geldt als hoofdregel dat de kunstobjecten worden belast met inkomstenbelasting als voordeel uit sparen en beleggen (box 3). In box 3 geldt een tarief van 31%, berekend over een forfaitair bepaald rendement. De Nederlandse belastingwetgeving voorziet echter in een vrijstelling voor kunstbezit dat wordt gebruikt voor persoonlijke doeleinden. Voorwerpen van kunst en wetenschap die bijvoorbeeld ter decoratie worden gebruikt in uw woning, worden derhalve vrijgesteld van heffing in box 3. Hierdoor is het voor u van belang om vast te stellen of het kunstobject zich karakteriseert als ‘decoratie’ of als ‘belegging’.

Als het kunstobject in uw woning ter decoratie aan de muur hangt, zal in beginsel geen sprake zijn van een belegging. Dit is ook het geval als het kunstobject zonder tegenprestatie wordt uitgeleend aan bijvoorbeeld een museum. Als u het kunstobject zou verhuren in ruil voor een geldelijke vergoeding, dan wordt het kunstobject wel belast en is sprake van een belegging. Indien sprake is van normaal vermogensbeheer, vindt belastingheffing volgens box 3 plaats. Betreft het meer dan normaal vermogensbeheer, dan is sprake van inkomen uit werk en woning (box 1) en geldt een progressief tarief van maximaal 49,5%.

Om met succes beroep te kunnen doen op bovengenoemde vrijstelling mag de belastingplichtige het kunstobject niet ‘hoofdzakelijk’ houden als belegging. Hierbij is de intentie van de belastingplichtige bepalend: wordt het kunstobject hoofdzakelijk (lees: voor 70% of meer) aangehouden als belegging, dan is het belast in box 3. Voor een belastingplichtige is dit uiteraard erg lastig aan te tonen. De wetgever heeft er mede daarom voor gekozen de bewijslast bij de Belastingdienst te leggen. De inspecteur moet dus aannemelijk maken dat het kunstobject voor 70% of meer als belegging wordt aangehouden. Dat is een moeilijke bewijslast.

Aan- en verkoop van kunst

België

Meerwaarden die worden verwezenlijkt naar aanleiding van een occasionele verkoop van een kunstwerk zijn in beginsel belastingvrij in de Belgische personenbelasting, op voorwaarde dat ze worden behaald in het kader van het normaal beheer van privévermogen (dus niet bij speculatief beheer). Indien niet voldaan is aan deze voorwaarden, zal de meerwaarde belastbaar zijn als divers inkomen tegen een afzonderlijk tarief van 33% (te vermeerderen met gemeentebelasting).

De vraag wat precies onder het begrip ‘normale verrichtingen van beheer’ moet worden verstaan, is niet bij wet gedefinieerd en blijft daarom een feitenkwestie. Uit de voorbereidende werkzaamheden bij de wet blijkt dat het normaal beheer van het privévermogen kan gedefinieerd worden als “(...) het beleid dat een gemiddeld voorzichtig huisvader/moeder waarneemt over zijn/haar privé goederen”. Concreet kan van een goede huisvader worden verwacht dat hij naast het behoud ook de aangroei van zijn vermogen mag nastreven. Hij mag daarentegen niet speculeren en abnormale (hoge) risico’s nemen. Doorgaans zou men kunnen stellen dat er geen sprake meer is van normaal beheer indien de frequentie en de aard van aan- en verkopen van kunstwerken erop wijzen dat er niet louter voor het artistieke plezier wordt verzameld. Het is echter aan de Belgische belastingadministratie om te bewijzen dat een verrichting niet kadert binnen een normaal beheer van privévermogen.

Mocht u grootschalig (dus niet op occasionele basis) kunstobjecten aan- en verkopen met het oog op (mogelijke) verkoopwinsten, dan is de gerealiseerde meerwaarde potentieel belast als beroepsinkomen tegen het progressieve (top)tarief van maximaal 50%. De grens tussen beroepsinkomen en occasionele winst is ook hier een feitenkwestie, waarbij de Belgische belastingadministratie eveneens de bewijslast draagt.

Nederland

Aan- en verkoop van kunstobjecten in box 3 resulteert niet in belastingheffing over verkoopwinsten. Indien deze aan- en verkoop kwalificeert als meer dan normaal vermogensbeheer, zijn de inkomsten hieruit belast in box 1 en niet in box 3.

Koopt en verkoopt u echter op grootschalige wijze kunstobjecten met het oog op (mogelijke) verkoopwinsten, dan hoort een kunstobject potentieel in box 1 thuis in plaats van box 3. Indien box 1 van toepassing is, is wel belasting verschuldigd over de verkoopwinst van het kunstobject. In dat geval bedraagt de daarover verschuldigde inkomstenbelasting maximaal 49,5%. Als sprake is van winst uit onderneming gelden mogelijk een aantal gunstige ondernemersfaciliteiten.

Als u een kunstverzameling begint uit liefhebberij en dit wordt daarna resultaat uit overige werkzaamheden of winst uit onderneming, dan is op enig moment sprake van een onbelaste sfeerovergang van box 3 naar box 1. Bij een latere verkoop van de verzameling (in box 1) wordt de verschuldigde inkomstenbelasting (box 1) berekend over het verschil tussen de waarde van de verzameling op het moment van verkoop en de waarde op het moment van de sfeerovergang.

Julie Boon, Ruud Hoevenaar en Pepijn van Eijk

Naar boven

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.