Wijzigingen middellijk lucratiefbelangregeling per 2026

De Tweede Kamer heeft op 3 juli 2025 een motie aangenomen die de regering verzoekt om in het Belastingplan 2026 een maatregel op te nemen waardoor natuurlijke personen, zoals private-equitymanagers, in box 2 zwaarder worden belast met betrekking tot hun zogeheten middellijk gehouden lucratief belang (carried interest). In een dergelijke situatie houden de natuurlijke personen hun lucratief belang via een (persoonlijke) houdstervennootschap waarin zij een aanmerkelijk belang houden. De heffing blijft in dat geval beperkt tot het aanmerkelijkbelangtarief (24,5%/31%) mits ten minste 95% van de lucratief-belangvoordelen in het jaar van genieten als aanmerkelijk belanginkomen worden genoten. De motie stelt voor om in dergelijke situaties de belastingdruk op het lucratief-belanginkomen effectief te verhogen tot naar verluidt 36%, met ingang van 1 januari 2026.
Achtergrond
Managementparticipatieprogramma’s kunnen voor de houder een zogeheten lucratief belang vormen. Van zo’n lucratief belang is sprake – zo is de gedachte – als in verband met te verrichten werkzaamheden door de managers een belang wordt verkregen en hierbij met een relatief beperkte investering een in potentie hoog rendement kan worden behaald. Een lucratief belang wordt geacht (mede) een beloning te zijn voor arbeid. Het inkomen uit lucratief belang wordt daarom in principe belast in box 1 tegen maximaal 49,5%, net als ander arbeidsinkomen. In tegenstelling tot loon is het lucratief belang niet aftrekbaar bij de betaler. De effectieve belastingdruk op een lucratief belang is derhalve veel hoger dan bij normaal loon. De Wet IB 2001 voorziet (mede) daarom in een mogelijkheid om de inkomsten uit het lucratief belang in box 2 te laten belasten tegen 24,5%/31%. Samen met de vennootschapsbelasting resulteert dit namelijk in een belastingdruk (max. 48,80%) die in lijn ligt met de belastingdruk op loon (49,5%). Het aanmerkelijk belangtarief is alleen aan de orde als er sprake is van een middellijk/indirect gehouden lucratief belang. In die situatie houdt de manager het lucratief belang via een (persoonlijke) houdstervennootschap waarin deze een aanmerkelijk belang houdt. Heffing in box 2 vindt plaats als het inkomen uit het lucratief belang dat de houdstervennootschap geniet in datzelfde kalenderjaar voor minimaal 95% wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder in privé. Dit staat bekend als de ‘doorstootregeling’. Als hieraan wordt voldaan wordt niet (ook) in box 1 geheven. In de praktijk wordt veelal gebruikgemaakt van deze box 2-variant met doorstootverplichting.
De motie-indieners vergelijken de belastingtarieven echter zonder rekening te houden met de onderliggende vennootschapsbelastingdruk. Bij die veronderstelling worden de inkomsten uit lucratief belang in box 2 (bij de doorstootregeling) lager belast (24,5%/31%) dan in box 1 (49,5%) en in box 3 (36%). Om die reden wensen ze een zwaardere belastingdruk voor het lucratiefbelanginkomen in box 2.
Aangenomen moties
Aangenomen motie 9 april 2024
Ruim een jaar geleden, op 9 april 2024, heeft de Tweede Kamer een motie
aangenomen (25087, nr. 335) met als strekking om de lucratiefbelangregeling zodanig aan te passen dat managers die actief zijn in de private-equitysector ten aanzien van hun lucratief belang (carried interest) zwaarder worden belast dan nu het geval is. Die motie heeft uiteindelijk niet geresulteerd in een wetsaanpassing, maar wel in een onderzoek en internetconsultatie. De conclusie die daaruit volgde, was dat de huidige lucratiefbelangregeling goed functioneerde. Aanpassing was niet noodzakelijk.
Aangenomen motie 3 juli 2025
Op donderdag 3 juli 2025 heeft de Tweede Kamer nogmaals een motie aangenomen (36725, nr. 29) die de regering verzoekt om, als onderdeel van het Belastingplan 2026, een wetsvoorstel in te dienen dat voordelen behaald door private-equitymanagers zwaarder in box 2 belast en daarmee recht doet aan de op 9 april 2024 aangenomen motie.
Uit het eerder uitgevoerde onderzoek – en een op 1 juli 2025 verstuurde Kamerbrief – blijkt dat een zogeheten multiplier in box 2 voor een middellijke gehouden lucratief belang wets- en uitvoeringstechnisch mogelijk is. Op hooflijnen houdt die maatregel in dat per 1 januari 2026 voor middellijk gehouden lucratieve belangen een (beperkte) verhoging van de effectieve belastingdruk in box 2 plaatsvindt door middel van een vermenigvuldigingsfactor (‘multiplier’), met als resultaat dat uiteindelijk effectief 36% belasting in box 2 zal worden geheven (dit tarief wordt overigens als voorbeeld gegeven).
Commentaar KPMG Meijburg & Co
De aangenomen motie kan worden beschouwd als een van politieke aard; een politieke keuze. Uit het gehouden onderzoek bleek immers dat de huidige lucratiefbelangregeling zorgt voor duidelijkheid en rechtszekerheid zowel voor belastingplichtigen met een lucratief belang als voor de Belastingdienst. De regeling functioneert goed. Aanpassing, zo luidde de conclusie van het uitgevoerde onderzoek, was niet noodzakelijk. Ook leidt het wetsystematisch tot een redelijke belastingdruk op dit ‘arbeidsinkomen’, maar daar wordt met een politieke bril blijkbaar anders naar gekeken. De politiek wil dus gewoon een zwaardere belastingdruk op middellijk gehouden lucratief-belanginkomen in box 2. Daarbij lijkt de politiek te kijken naar het tarief in box 3 van 36%.
Met het oog op het huidige politieke speelveld is het de vraag wat het demissionaire kabinet gaat doen. De motie is met 110 stemmen vóór aangenomen. De coalitiepartijen VVD en BBB stemden echter tegen. Tijdens een Kamerdebat gaf de staatssecretaris aan dat indien de motie zou worden aangenomen “het kabinet zich daartoe dient te verhouden”. Wegen wij deze woorden van de staatssecretaris goed, dan is de kans aanzienlijk dat de maatregel in het Belastingplan 2026 zal zijn opgenomen. Het kabinet is staatsrechtelijk echter niet verplicht om de aangenomen motie uit te voeren. Een extra complicerende factor is dat zelfs áls de maatregel in het Belastingplan 2026 zal zijn opgenomen, de nieuwe Tweede Kamer uiteindelijk zal stemmen over het voorstel. Hoe de samenstelling van die Tweede Kamer eruit zal zien en hoe de politieke verhoudingen op dat moment zullen zijn, is ongewis. Met het oog op de partijen die afgelopen donderdag vóór de motie hebben gestemd, is de kans zeker aanwezig dat er rekenkundig een meerderheid zal bestaan (de partijen VVD, BBB, CDA, JA21 en FvD stemden tegen de motie). Al met al zal dus rekening moeten worden gehouden met een invoering van de maatregel per 1 januari 2026. Of wordt voorzien in overgangsrecht is nog onduidelijk.
Wil je meer weten, neem dan gerust contact op met ons of met je gebruikelijke Meijburgadviseur.