Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf – juli 2025

29 juli 2025
Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf – juli 2024

Beste lezer,

De zomer is aangebroken: een moment om stil te staan, terug te blikken en vooruit te kijken. Voor veel ondernemers is dit dé periode om op te laden, maar ook om koers te bepalen in een politiek en fiscaal landschap dat volop in beweging is.

Op 3 juni jl. bood minister-president Schoof het ontslag van het kabinet aan. Het demissionair kabinet past in feite op de winkel tot het volgende kabinet is gevormd. Er zijn vooralsnog geen fiscale onderwerpen controversieel verklaard. Met het zomerreces tot 1 september en het verkiezingsreces dat op 29 oktober begint, is het oorspronkelijke tijdpad voor het Belastingpakket 2026 echter niet langer haalbaar. Een schriftelijke behandeling vóór het verkiezingsreces lijkt nog mogelijk, maar besluitvorming zal pas na de verkiezingen plaatsvinden. De fiscale plannen zullen onder meer bestaan uit:

  • aanpassingen in box 3 van de inkomstenbelasting (hoger forfait van 7,78% voor beleggingen, verlaging heffingsvrij vermogen),
  • aanpassingen bedrijfsopvolgingsregeling (waaronder de behandeling van hybride aandelen, versoepeling van de bezits- en voortzettingseis),
  • reparatie van de schenk- en erfbelasting (aanpassing breukdelengemeenschap),
  • de introductie van een aftrekherziening op bepaalde diensten aan onroerende zaken in de Btw,
  • een tweede aanpassing van de Wet minimumbelasting (Pillar II),
  • fiscale stimulansen op het gebied van klimaat en circulaire economie, en
  • een voorstel om medewerkersparticipatie te bevorderen, ter ondersteuning van de doorgroei van startups en scale-ups.

In deze editie van Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf praten we u bij over actuele fiscale ontwikkelingen, waaronder de recente goedkeuring van de Wet tegenbewijsregeling box 3 door de Eerste Kamer. Deze wet maakt het mogelijk om, met terugwerkende kracht vanaf 2017, een teruggaaf te krijgen wanneer het werkelijke rendement lager was dan het forfaitaire rendement. Een belangrijke stap richting een eerlijkere box 3-heffing. We volgen daarnaast nauwgezet de behandeling van het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3, met beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2028.

Verder staan we stil bij de kabinetsreactie op het onderzoek naar vermogen in familiestichtingen, en gaan we in op de fiscale kwalificatie van de Belgische CommV vanaf 2025. Daarnaast bespreken we de belangrijkste inzichten uit het Global Family Business Report 2025 en de Nederlandse samenvatting daarvan. Ook vindt u in de nieuwste editie van ons Venture Pulse Report Q2 2025 met een uitgebreid overzicht van het veranderende landschap van Venture Capital. Tot slot gaan we in op de actualiteit rondom schijnzelfstandigheid: is uw flexibele schil toekomstbestendig?

Namens ons hele team wensen wij u een inspirerende en ontspannen zomer toe. We kijken uit naar een succesvolle voortzetting van onze samenwerking in de tweede helft van het jaar.

Marlies Baijer 
Marktgroep Familie & Bedrijf

 

Inhoud

1. Global Family Business Report 2025

2. Nederlandse samenvatting Global Family Business Report 2025

3. Definitieve wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 gepubliceerd (vanaf 2028)

4. Vermogen in familiestichtingen onder de loep: kabinetsreactie op fiscaal onderzoek

5. Wet tegenbewijsregeling box 3 aangenomen door Eerste Kamer (vanaf 2017) 

6. Q2’25 Venture Pulse Report

7. Fiscale kwalificatie Belgische CommV vanaf 2025: Transparant of niet-transparant, that’s the question

8. Flexibele arbeidsrelaties: is jouw flexibele schil toekomstbestendig?

 

 

1. Global Family Business Report 2025

Familiebedrijven bevinden zich op een cruciaal moment. De overgang naar de volgende generatie, snelle technologische veranderingen en toenemende eisen op het gebied van milieu en maatschappelijke verantwoordelijkheid zorgen voor een nieuwe kijk op hoe familiebedrijven groei definiëren en nastreven. Stilstand is geen optie.

Babyboomers die hun functie als CEO neerleggen, geven meer door dan alleen leiderschap. Zij dragen de verantwoordelijkheid – en de kans – over om opnieuw te definiëren wat succes voor de volgende generatie inhoudt. Dat betekent dat zij verder moeten kijken dan het behoud van vermogen en zich moeten richten op innovatie, waardecreatie op lange termijn en doelgericht bestuur.

In dit rapport worden de belangrijkste groeifactoren voor hedendaagse familiebedrijven uiteengezet:

  • Bestuur en leiderschap moeten worden herzien met het oog op de toekomst, waarbij rollen moeten worden verduidelijkt, de besluitvorming moet worden versterkt en de volgende generatie moet worden voorbereid om doelgericht leiding te geven.
  • Duurzaamheid is niet langer een bijkomend initiatief. Het is daarentegen een strategische motor voor groei. Bedrijven die ESG-principes integreren in hun bedrijfsvoering, bouwen veerkracht op en zorgen voor relevantie.
  • Strategische investeringen en fusies en overnames ontwikkelen zich tot belangrijke hefbomen om de groei te versnellen. Om deze kansen te benutten, zijn echter een zorgvuldige planning, de juiste partners en de bereidheid om te evolueren vereist.

De weg die voor ons ligt, zal waarschijnlijk moeilijke beslissingen en gezamenlijke inzet van de familie, het bedrijf en de maastschappij vereisen.

De komende vijf tot tien jaar kunnen het verschil maken tussen familiebedrijven die slechts overleven en bedrijven die doelgericht leidinggeven en een blijvende legacy opbouwen. Met de juiste focus kan jouw familiebedrijf niet alleen groter worden, maar ook beter. Download hier het volledige rapport (Engels).

Naar boven

2. Nederlandse samenvatting Global Family Business Report 2025

Voor onze relaties hebben we de samenvatting van het Global Family Business Report naar het Nederlands vertaald. Deze samenvatting geeft de belangrijkste inzichten en conclusies uit het onderzoek weer. Download hier de Nederlandse samenvatting.

Naar boven

3. Definitieve wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 gepubliceerd

Op 19 mei 2025 heeft de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst Tjebbe van Oostenbruggen het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 aan de Tweede Kamer gezonden. Het kabinet wil de nieuwe regeling, die in de plaats zal komen van het huidige box 3-stelsel, per 1 januari 2028 invoeren. Het omvangrijke wetsvoorstel stelt geheel nieuwe regels vast voor de belastingheffing van inkomstenbelasting over vermogensinkomsten in Nederland. In de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel zijn de gevolgen als zeer ingrijpend beoordeeld, zowel voor de belastingbetalers als de Belastingdienst. Lees hier het volledige nieuwsbericht.

Naar boven

4. Vermogen in familiestichtingen onder de loep

Voor het eerst heeft het Ministerie van Financiën onderzoek gedaan naar het vermogen dat is ondergebracht in Nederlandse familiestichtingen. Deze analyse bouwt voort op een eerdere studie uit 2022 over vermogensverdeling in Nederland, waarin werd vermoed dat privévermogens om fiscale redenen (deels) via stichtingen worden beheerd, zonder dat altijd het maatschappelijke belang vooropstaat. De uitkomsten zijn begin 2025 gedeeld met de Tweede Kamer. In de kabinetsreactie van 1 juli jl. licht staatssecretaris Van Oostenbruggen toe welke vervolgstappen hij overweegt.

Familiestichtingen in kaart

Nederland telde circa 234.200 stichtingen begin 2022. Daarvan beheren 64.600 stichtingen vermogen van derden, bijvoorbeeld via een “stichting administratiekantoor” (STAK). Er zijn 66.800 stichtingen aangemerkt als “feitelijke familiestichtingen”, waarbij minimaal de helft van het bestuur familie van elkaar is. Thans kwalificeren 45.000 stichtingen als “algemeen nut beogende instelling” (ANBI), waarvan 6.000 familiestichtingen. Er waren in het onderzoek 91 Nederlandse stichtingen aangemerkt als “afgezonderd particulier vermogen” (APV).

Hoeveel vermogen wordt gehouden door familiestichtingen? 

Uit het onderzoek blijkt dat familiestichtingen gezamenlijk minstens € 30,8 miljard aan vermogen beheren. Hiervan zit € 19 miljard bij de top 50 “statutaire familiestichtingen” (met meer dan €10 miljoen vermogen). Hiervan zit 97% bij 13 stichtingen met elk meer dan € 50 miljoen vermogen.

De “feitelijke familiestichtingen” beheren in totaal € 12,5 miljard. Hiervan houden 5.920 stichtingen een vermogen van minstens € 100.000. Er waren 39 feitelijke familiestichtingen met meer dan € 50 miljoen (samen € 4,3 miljard). De 1.252 ANBI-familiestichtingen bezitten samen € 4 miljard. Het vermogen bestaat grotendeels uit effecten, aandelen en woningen. 

Belastingplicht van familiestichtingen

Stichtingen zijn alleen vennootschapsbelastingplichtig als zij een onderneming drijven. Beleggings- of vastgoedstichtingen zijn meestal vrijgesteld. Bij een STAK wordt belasting geheven bij de achterliggende certificaathouder, en bij een APV bij de oprichter of begunstigde. Veel familiestichtingen zijn niet belastingplichtig: 83% van de feitelijke familiestichtingen met meer dan € 100.000 vermogen werden niet belast. Donaties aan/van ANBI’s zijn vrijgesteld van schenk- en erfbelasting. In 2021 ontvingen 12 statutaire familiestichtingen met de ANBI-status giften van in totaal € 35 miljoen.

Stichtingen hebben geen aandeelhouders en mogen niet uitkeren aan oprichters of bestuurders. De zeggenschap ligt bij het bestuur, waarin vaak familieleden zitting nemen. Sommige stichtingen borgen onafhankelijkheid via statuten of een toezichthoudend orgaan. De families achter deze stichtingen blijken relatief vaak tot de top 1% rijkste huishoudens te behoren. 

Kabinetsreactie op fiscaal onderzoek

Hoewel veel familiestichtingen filantropisch bijdragen aan de maatschappij, onderstreept het kabinet in haar reactie van 1 juli 2025 dat het publieke belang altijd boven het familiebelang moet staan bij fiscaal gunstige behandeling. Zij wil daarom misbruik van fiscale regeling tegengaan en onderzoekt de volgende maatregelen:

  • Betere handhaving en risicogericht toezicht op ANBI’s en SBBI’s
  • Vergoten van transparantie bij vermogensstructuren
  • Mogelijke wijzigingen van de giftenaftrek in de inkomsten- en vennootschapsbelasting
  • Onderzoek naar aanpassingen van de ANBI-regeling, waardoor een vereiste van een minimumaantal bestuurders (voor álle ANBI’s)

Knelpunten in belastingstructuren met familiestichtingen

De staatssecretaris heeft verder gereageerd op een aantal specifieke structuren die in het onderzoek naar voren kwamen:

  • ANBI’s met NSW-landgoederen: Ruim 100 familiestichtingen met ANBI-status beheren NSW-landgoederen. De familie houdt zeggenschap en woont soms op het landgoed, dat vaak via aftrekbare giften werd ingebracht. De staatssecretaris gaat onderzoeken of aanpassing van de wetgeving wenselijk/noodzakelijk is.
  • Familiebedrijven in ANBI-stichtingen: Familiebedrijven worden soms geschonken aan een ANBI-stichting, waardoor erfbelasting bij overlijden wordt vermeden. Hoewel de familie vaak nog de zeggenschap houdt, heeft zij namelijk niet langer het eigendom. Dit wordt door de staatssecretaris aanvaardbaar geacht zolang het maatschappelijke belang aantoonbaar vooropstaat en adequaat wordt gehandhaafd.
  • Vastgoed in familiestichtingen: Bedrijfsvastgoed wordt soms fiscaal gunstig overgedragen aan een stichting en terugverhuurd aan het bedrijf. Hierover geeft de staatssecretaris nog geen oordeel.
  • ANBI-status vrijwillig beëindigd: Sommige stichtingen laten de ANBI-status intrekken na gebruik van fiscale voordelen, zonder dat de stichting wordt opgeheven. Het kabinet acht dit onwenselijk en overweegt maatregelen, waaronder:
    1. Fiscale eindheffing bij verlies ANBI-status,
    2. Verplichte besteding van het vermogen aan algemeen nut bij verlies status,
    3. Invoering Vpb-plicht voor stichtingen en verenigingen.

De staatssecretaris streeft naar verdere uitwerking van dit laatste punt in het najaar van 2025.

Naar boven

5. Wet tegenbewijsregeling box 3 aangenomen door Eerste Kamer

Op 8 juli 2025 heeft de Eerste Kamer de Wet tegenbewijsregeling box 3 aangenomen. Deze wet introduceert een tegenbewijsregeling in box 3 van de inkomstenbelasting, zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De wet biedt een tijdelijke oplossing totdat een nieuw box 3-stelsel is ingevoerd onder de Wet werkelijk rendement box 3 (naar verwachting per 1 januari 2028). In dit nieuwsbericht behandelen we enkele aspecten van de nieuwe wet.

5.1. Wat houdt de Wet tegenbewijsregeling box 3 in?

In het Kerstarrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad beslist dat het sinds 2017 geldende box 3-stelsel strijdig is met het Europese mensenrechtenverdrag. De wetgever heeft getracht om rechtsherstel te bieden met de Wet rechtsherstel box 3 voor de jaren 2017-2022 en de Overbruggingswet box 3 vanaf 2023. In de zogenoemde D-day-arresten van 6 juni 2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat beide wetten onvoldoende zijn om de strijdigheid met mensenrechten te verhelpen. 

Belastingplichtigen die benadeeld zijn, moeten gecompenseerd worden. De compensatie bestaat uit een belastingteruggaaf indien en voor zover de belastingplichtigen aannemelijk kunnen maken dat hun werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement sinds 2017. De Wet tegenbewijsregeling box 3 bepaalt dat het werkelijke rendement in box 3 is opgebouwd uit:

  • positieve reguliere voordelen, zoals rente, huur, pacht, dividend, winstuitkeringen, vergoedingen voor het verstrekken van kapitaal, licentie- en gebruiksvergoedingen, etc.
  • negatieve reguliere voordelen, zoals rentekosten ter zake van schulden. Overige kosten zijn niet aftrekbaar.
  • vermogensaanwas, bestaande uit het verschil tussen de waarde in het economische verkeer aan het einde van het kalenderjaar en de waarde aan het begin van het kalenderjaar, minus de stortingen en vermeerderd met de onttrekkingen. Voor woningen geldt dat de WOZ-waarde wordt vergeleken aan het begin en het einde van het voorliggende kalenderjaar, waarbij waarde vermeerderende investeringen uitgezonderd worden indien dit kan worden aangetoond met een nadere WOZ-beschikking.

Zie ook onze eerdere berichtgeving over het wetsvoorstel.

5.2. Amendementen en moties

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel zijn diverse amendementsvoorstellen en moties ingediend. Slechts een deel is aangenomen.

Tweede Kamer

  • Amendement 1: de mogelijkheid tot kostenaftrek, naast de huidige mogelijkheid van renteaftrek. Het voorstel is verworpen.
  • Amendement 2: het verplichte gebruik van een OWR-formulier om een beroep te doen op de tegenbewijsregeling (waarbij ‘OWR’ staat voor ‘opgaaf werkelijk rendement’). Dit voorstel is aangenomen.
  • Amendement 3: een eenmalig verlaagd tarief van 2% overdrachtsbelasting voor verhuurders om woningen onder te brengen in een BV. Dit voorstel is verworpen.
  • Motie: het verkennen van de tijdelijke afschaffing van de vooringevulde aangifte om de implementatie van de tegenbewijsregeling en het nieuwe stelsel in box 3 te vergemakkelijken. De motie is aangenomen, maar de Staatssecretaris gaf aan dat dit juist inefficiënt zou zijn.

Eerste Kamer

  • Motie 1: wederom het verzoek voor een verlaagd tarief voor verhuurders om hun bezit over te hevelen naar een BV. Deze motie is verworpen.
  • Motie 2: het aftrekbaar maken van onderhouds- en verduurzamingskosten voor woningen in box 3, met een maximum van € 10.000 per object per jaar. Deze motie is ook verworpen.

5.3. Temporele werking Wet tegenbewijsregeling box 3

De wet heeft deels terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 en deels tot 1 januari 2023, gerelateerd aan de box 3-wetten die sinds 2017 gelden.

Voor de jaren 2017-2022 zijn er drie manieren waarop het box 3-inkomen kan worden vastgesteld:

  1. de oorspronkelijke forfaitaire regeling met een forfaitaire vermogenssamenstelling.
  2. de nieuwe forfaitaire berekeningsmethode op basis van de werkelijke samenstelling van het vermogen. De belastinginspecteur past automatisch de meest gunstige van deze twee forfaitaire methodes toe.
  3. het werkelijke rendement, indien de belastingplichtige kan aantonen dat dit lager is dan de forfaitaire methodes.

Voor de jaren 2023-2027 zijn er twee manieren:

  1. de forfaitaire berekeningsmethode op basis van de werkelijke samenstelling van het vermogen.
  2. het werkelijke rendement, indien de belastingplichtige kan aantonen dat dit lager is dan op basis van de forfaitaire methode.

De regels voor het bepalen van het werkelijke rendement zijn in beide periodes in beginsel hetzelfde, rekening houdende met jaarlijks verschillen, zoals de hoogte van de vrijstelling voor groene beleggingen.

5.4. Het OWR-formulier

Verplicht gebruik formulier

Het OWR-formulier is op 10 juli 2025 beschikbaar gesteld via Mijn Belastingdienst. Vanaf die datum moet het formulier verplicht worden gebruikt voor een beroep op de tegenbewijsregeling, ook voor belastingaangiftes, bezwaarschriften, herzieningsverzoeken en verzoeken om ambtshalve vermindering die zijn ingediend voordat het formulier beschikbaar werd gesteld. Het formulier wordt vanaf belastingjaar 2025 geïntegreerd in het online aangifteprogramma. In enkele gevallen kunnen belastingplichtigen het formulier downloaden en per post verzenden naar de belastinginspecteur. 

De Belastingdienst zal vanaf half juli attentiebrieven sturen met informatie over het OWR-formulier. Voor elk belastingjaar moet een apart formulier worden ingediend, binnen 12 weken (of 26 weken indien de aangifte is ingediend door een intermediair) na dagtekening van de attentiebrief. Nadere stukken kunnen tot zes weken na verzending van het formulier worden ingediend.

Verschillende scenario’s

De status van het OWR-formulier is afhankelijk van de fase waarin de aanslagregeling zich bevindt. Wij onderkennen de volgende situaties:

  • Als de aanslag vaststaat en het OWR-formulier wordt binnen de bezwaartermijn ingestuurd, dan wordt het OWR-formulier gezien als bezwaarschrift tegen de aanslag. Is reeds bezwaar gemaakt dan geldt het OWR-formulier als aanvulling van het bezwaarschrift.
  • Als de aanslag vaststaat en na de bezwaartermijn van 6 weken wordt het formulier ingestuurd, dan wordt het OWR-formulier gezien als een verzoek om ambtshalve vermindering.
  • Als de definitieve aanslag nog niet is opgelegd, dan wordt het OWR-formulier aangemerkt als aanvulling op de aangifte. Bij de (voorlopige) aanslagregeling wordt dan rekening gehouden met het OWR-formulier.
  • Is een voorlopige aanslag opgelegd, dan wordt het OWR-formulier gezien als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag. 

5.5. Commentaar KPMG Meijburg & Co

Het wetsvoorstel geeft invulling aan de uitspraken van de Hoge Raad en biedt meer duidelijkheid voor belastingplichtigen voor het leveren van tegenbewijs om aannemelijk te maken dat het werkelijke rendement lager is dat het forfaitair vastgestelde rendement in box 3. Dit is positief te waarderen, ook al is het lang niet altijd makkelijk om de berekening te maken. Bovendien zal het OWR-formulier niet in alle gevallen zijn afgestemd op de complexiteiten van de vermogensmix van belastingplichtigen, of de gevallen waarin evident is dat het werkelijke rendement fors negatief is. Het valt nog te bezien hoe in die gevallen een praktische oplossing kan worden gevonden om toch een beroep te kunnen doen op de tegenbewijsregeling. Een verzachtende maatregel hierbij is de mogelijkheid om tot zes weken na verzending van het formulier nadere stukken in te dienen waarin een toelichting kan worden gegeven.

Tot slot merken wij nog op dat er nog een procedure loopt over de vraag of belastingplichtigen die niet tijdig bezwaar hebben gemaakt met betrekking tot (met name) de jaren 2017 tot 2020 mogelijk ook recht hebben op rechtsherstel (de zogenoemde massaal bezwaarplus-procedure). Rechtbank Den Haag heeft recent het eerste beroep ongegrond verklaard. De procedure gaat verder in sprongcassatie bij de Hoge Raad, dus op het finale oordeel moet nog worden gewacht.

Neem bij vragen over box 3, het leveren van tegenbewijs of het invullen van het formulier contact op met een adviseur van Meijburg.

Naar boven

6. Q2’25 Venture Pulse Report

Venture Capital investeringen in Europa daalden licht van 16,3 miljard dollar in het eerste kwartaal van 2025 tot 14,6 miljard dollar in het tweede kwartaal van 2025. Het aantal deals daalde in dezelfde periode nog sterker, van 2.358 deals tot 1.733 deals, doordat investeerders in de regio terughoudend waren met het sluiten van deals gezien de onzekere geopolitieke en handelsomstandigheden.

Download Q2'25 Venture Pulse Report

 

Naar boven

7. Fiscale kwalificatie Belgische CommV vanaf 2025: Transparant of niet-transparant, that’s the question

Fiscale kwalificatie van Belgische commanditaire vennootschap onder nieuw Nederlands kwalificatiebeleid

De Nederlandse commanditaire vennootschap (‘cv’) is zowel nationaal als internationaal een veelgebruikte rechtsvorm. Onder Belgisch vennootschapsrecht is het eveneens mogelijk een commanditaire vennootschap (‘CommV’) op te richten. De CommV is ook een veelgebruikte rechtsvorm, vanwege haar flexibiliteit, de samenwerking tussen beherende vennoten en commanditaire vennoten en het onder voorwaarden ontbreken van een publicatieplicht. 

Per 1 januari is het nieuwe Nederlandse fiscale kwalificatiebeleid in werking getreden. Onder het nieuwe kwalificatiebeleid is het allereest de vraag of een buitenlandse rechtsvorm vergelijkbaar of niet-vergelijkbaar is met één of meerdere Nederlandse rechtsvormen. In een conceptversie van het nieuwe Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen werd de CommV vergelijkbaar geacht met de Nederlandse cv. Op de definitieve versie van deze rechtsvormenlijst, is de CommV niet meer terug te vinden.

In een recent artikel in het Weekblad Fiscaal Recht behandelen Cees Nijman en Pepijn van Eijk de fiscale kwalificatie van de CommV onder het oude kwalificatiebeleid, de hoofdlijnen van het nieuwe Nederlandse fiscale kwalificatiebeleid vanaf 1 januari 2025, de toepassing hiervan op de CommV en enkele gevolgen van de Nederlandse kwalificatie van de CommV onder dit nieuwe beleid. 

Download het volledige artikel voor de volledige analyse en een inzicht in deze ingewikkelde materie, die mogelijk ook speelt bij andere buitenlandse rechtsvormen. 

Naar boven

8. Flexibele arbeidsrelaties: is jouw flexibele schil toekomstbestendig

Het wetsvoorstel VBAR (voluit: Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden) is afgelopen maandag (7 juli 2025) naar de Kamer gestuurd. Het demissionaire kabinet beoogt hiermee meer duidelijkheid te geven over het onderscheid tussen werknemer en ZZP’er. Als de Eerste en Tweede Kamer instemmen met het wetsvoorstel, zal deze per 1 juli 2026 van kracht worden. Hieronder gaan wij in op de belangrijkste verschillen met het eerdere wetsvoorstel en zetten wij het toetsingskader uiteen.

Belangrijkste verschillen 

  • Het eerdere wetsvoorstel, waarbij ondernemerschap als een doorslaggevend gezichtspunt werd gezien bij de beoordeling van de arbeidsrelatie, stond in contrast met het Uber-arrest dat februari van dit jaar is gewezen. In het eerdere wetsvoorstel waren de criteria met betrekking tot het begrip ondernemerschap een aparte categorie. Deze zouden pas een rol gaan spelen bij de beoordeling, indien de criteria die op werknemerschap zagen èn de criteria die erop wezen dat iemand zelfstandig kon werken, in evenwicht waren. In het Uber-arrest werd aangegeven dat ondernemerschap niet als doorslaggevend criterium kan worden beschouwd bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. In het nieuwe wetsvoorstel wegen criteria voor ondernemerschap - dat een onderdeel vormt van de zelfstandigen criteria - nu even zwaar als criteria die wijzen op werknemerschap.
  • Het nieuwe wetsvoorstel introduceert een rechtsvermoeden van werknemerschap, voor werkenden die minder betaald krijgen dan € 36 per uur. Dit uurtarief stijgt jaarlijks mee met het minimumloon. Er ontstaat dus niet automatisch een arbeidsovereenkomst, maar de werkende kan zich in geval van een tarief onder de norm wel op het rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst beroepen en gemakkelijker een arbeidsovereenkomst opeisen.  

Toetsingskader

De beoordeling begint met een toetsing van het hoofdelement W: werkinhoudelijke of organisatorische aansturing (stap 1). Indien er aanwijzingen zijn voor dergelijke sturing, wordt vervolgens het hoofdelement Z beoordeeld (stap 2): werken voor eigen rekening en risico. De uiteindelijke beoordeling is afhankelijk van waar het zwaartepunt in de arbeidsrelatie ligt (stap 3): bij de elementen van werknemerschap (W) of bij die van zelfstandigheid (Z).

Hieronder zijn een aantal criteria opgenomen die relevant zijn bij de betreffende beoordeling.

Criteria die wijzen op werkinhoudelijke of organisatorische aansturing (W) Criteria die wijzen op werken voor eigen rekening en risico (Z)
De werkgevende is bevoegd om aanwijzingen en instructies te geven over de wijze waarop de werkende de werkzaamheden moet uitvoeren en de werkende moet deze ook opvolgen.

De financiële risico’s en resultaten van de werkzaamheden liggen bij de werkende.

 

De werkgevende heeft de mogelijkheid om de werkzaamheden van de werkende te controleren en is bevoegd om op basis daarvan in te grijpen.De werkende zorgt voor een herkenbare en zelfstandige uitvoering van de werkzaamheden.
De werkzaamheden worden verricht binnen het organisatorisch kader van de organisatie van de werkgevende.De werkende is in het bezit van een specifieke opleiding, werkervaring, kennis of vaardigheden, die in de organisatie van de werkgevende niet structureel aanwezig is.

In de bijgevoegde factsheet lichten we de ontwikkelingen toe en geven we aan hoe we kunnen assisteren. 

Naar boven

Contact

Mocht je naar aanleiding van deze of andere onderwerpen vragen hebben, dan kun je contact opnemen met ons Familie & Bedrijf-team, of met jouw vaste aanspreekpunt binnen KPMG Meijburg & Co.

Naar boven

© 2025 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.